‘Carver is met pensioen gegaan, heb ik gehoord.’
Lionel knikte bevestigend. ‘Toen kwam Tolliver.’
‘Was hij een goede politieman?’
‘Ik heb de man nooit ontmoet, maar dit weet ik wel: een hele tijd terug werkte mijn vader in het eetcafé toen er een docente van de hogeschool werd vermoord. Iedereen zag daar een zwarte rondlopen en dacht er het zijne van. Commissaris Tolliver heeft die nacht in mijn vaders huis doorgebracht om te zorgen dat hij de volgende ochtend levend wakker werd.’
‘Was het zo erg?’
‘Commissaris Tolliver was zo goed. Allison was ook een goeie meid,’ voegde hij eraan toe.
Will had het vermoeden dat ze eindelijk bij de reden van Lionels onverwachte bezoekje waren aangekomen. ‘Hebt u haar gekend?’
‘Het eetcafé is tegenwoordig van mij, geloof het of niet.’ Hij schudde zijn hoofd, alsof hij het zelf nog niet helemaal geloofde. ‘Een paar jaar geleden ben ik teruggekomen en toen heb ik het van Pete overgenomen.’
‘Loopt het goed?’
‘In het begin ging het wat moeizaam, maar tegenwoordig is het bijna elke dag volle bak. Mijn vrouw doet de administratie. Soms helpt mijn zus een handje, maar dat bevalt me niet zo.’
‘Wanneer hebt u Allison voor het laatst gezien?’
‘Zaterdagavond. Zondags zijn we dicht. Ik denk dat ik op Tommy na een van de laatsten ben geweest die haar levend hebben gezien.’
‘Wat voor indruk maakte ze?’
‘Net als altijd. Moe. Blij dat het werk erop zat.’
‘Wat was ze voor iemand?’
Hij slikte iets weg en het duurde even voor hij zichzelf weer in de hand had. ‘Ik neem nooit studenten aan. Die kunnen niet met de gasten omgaan. Ze hebben alleen maar verstand van computers en mobieltjes. Geen goede werkhouding en het is nooit hun schuld, ook al gebeurt het waar je bij staat. Behalve Allison. Die was anders.’
‘Hoe anders?’
‘Die kon werken voor de kost.’ Hij wees naar de open poort aan het eind van Main Street. ‘Niemand op die school heeft ooit echt werk gedaan. Nu met deze economie worden ze wakker geschud. Die komen er nu op de harde manier achter dat je een baan moet verdienen, dat je hem niet zomaar krijgt.’
‘Wat wist u over Allisons familie?’ vroeg Will.
‘Haar moeder was dood. Ze had nog een tante over wie ze niet veel zei.’
‘En een vriendje?’
‘Ze had er wel een, maar die liet haar met rust als ze werkte.’
‘Weet u hoe hij heet?’
‘Nee, ze had het bijna nooit over hem, alleen als ik haar vroeg wat ze het weekend ging doen. Dan zei ze weleens dat ze samen met haar vriend ging studeren.’
‘Hij belde haar nooit en kwam nooit langs? Niet één keer?’
‘Niet één keer,’ beaamde hij. ‘Ze wist donders goed dat ik haar betaalde voor haar tijd. Ik heb haar nooit zien bellen. Ook haar andere vrienden kwamen haar nooit storen. Voor haar was het werk, en ze wist dat ze op haar post moest zijn.’