‘Dan hebt u uw tijd goed besteed,’ zei hij goedkeurend.
Het was een stomme vraag, maar Will stelde hem toch. ‘Is Carl Phillips soms uw zoon?’
Er klonk een diepe, geamuseerde lach. ‘Zeker omdat we allebei zwart zijn...’
‘Nee,’ onderbrak Will hem. ‘Nou ja, eigenlijk wel.’ Hij voelde zich behoorlijk opgelaten toen hij het uitlegde. ‘Het wemelt hier bepaald niet van de minderheidsgroepen.’
‘Als u uit Atlanta komt, zal het wel een hele cultuurschok zijn.’
Hij had gelijk. In Atlanta was Will als blanke in de minderheid. Grant County vormde een schril contrast. ‘Neem me niet kwalijk.’
‘Geeft niet. U bent niet de eerste. Carl hoort bij mijn kerk, maar verder ken ik hem niet.’
Will probeerde over zijn blunder heen te praten. ‘Hoe weet u dat ik uit Atlanta kom?’
‘Op uw kentekenplaat staat Fulton County.’
Will glimlachte geduldig.
‘Oké, die is voor u,’ gaf Lionel toe. ‘U bent hier toch om die toestand met Tommy te onderzoeken?’
‘Jazeker.’
‘Het was een beste jongen.’
‘Hebt u hem gekend?’
‘Je kwam hem overal tegen. Het was zo’n jongen met wel dertig verschillende baantjes: grasmaaien, honden uitlaten, vuilnis wegbrengen, helpen met verhuizen. Zo ongeveer de hele stad kende hem.’
‘Hoe wordt erop gereageerd dat hij Brad Stephens heeft neergestoken?’
‘Zoals te verwachten. Mensen zijn verward. Kwaad. Aan de ene kant denken ze dat er een vergissing in het spel is en aan de andere kant...’ Hij zweeg even. ‘Hij was een beetje getikt.’
‘Is hij ooit eerder gewelddadig geweest?’
‘Nee, maar je weet het niet. Misschien is er bij hem een knop omgegaan en is hij opeens gek geworden.’
De ervaring had Will geleerd dat iemand al of niet met aanleg tot geweld werd geboren. Hij had niet de indruk dat Tommy Braham daarop een uitzondering vormde. ‘Denkt u dat het zo is gegaan: dat er iets bij hem geknapt is?’
‘Ik weet niet meer wat ik moet denken, ik zweer het.’ Hij slaakte een vermoeide zucht. ‘Heremijntijd, wat voel ik me oud vandaag.’
‘Het weer gaat in je botten zitten,’ zei Will. Ooit had hij zijn hand gebroken en telkens als het koud werd, deden zijn vingers pijn. ‘Hebt u hier uw hele leven gewoond?’
Opnieuw lachte Lionel zijn tanden bloot. ‘Toen ik een jongen was, werd de wijk waar ik woonde het Zwarte Dorp genoemd.’ Hij keek Will aan. ‘Snapt u dat? Het Zwarte Dorp, en nu woon ik in één straat met een stelletje docenten van de hogeschool.’ Hij liet zijn diepe lach weer horen. ‘Er is in vijftig jaar veel veranderd.’
‘Geldt dat ook voor het politiekorps?’
Lionel keek Will recht in het gezicht, alsof hij afwoog hoeveel hij kwijt wilde. Uiteindelijk kwam hij tot een besluit. ‘Toen ik hier wegging was Ben Carver commissaris. Ik was niet de enige zwarte jongeman die het geen slecht idee vond om te vertrekken zolang je er beter van kon worden. Ik ging bij het leger en kreeg dit als dank.’ Hij klopte op zijn been. Het klonk hol en Will besefte dat de man een kunstbeen had. ‘Laos. 1964.’ Lionel zweeg, als om stil te staan bij zijn verlies. ‘In die tijd waren er twee soorten werk, zoals er onder commissaris Carver ook twee soorten wetten waren: één voor de zwarten en één voor de blanken.’