‘Alles goed?’
Jason wierp een nerveuze blik op de computer. ‘Wat kom je hier doen?’ Dat stomme e-mailprogramma vroeg of hij het bericht wilde bewaren. Met de muis minimaliseerde hij de pagina. Nog steeds vroeg het programma of hij alles wilde bewaren.
‘Wat ben je aan het schrijven?’
‘Dingen voor mijn studie.’ In plaats te saven drukte Jason op delete. Het programma werd afgesloten. Hij hoorde de ventilator van de laptop klikken om de processor voldoende af te koelen en de opdracht te voltooien. Zijn scriptie flitste langs en verdween. Het scherm werd zwart.
‘Shit,’ fluisterde hij. ‘Nee, nee, nee...’
‘Jason.’
‘Ogenblik.’ Jason tikte op de spatiebalk in een poging de computer weer tot leven te wekken. Soms hielp dat. Soms moest het ding alleen even weten dat hij oplette.
‘Je hebt erom gevraagd.’
‘Wa...’ Jason vloog naar voren en zijn kaken klapten dicht toen zijn gezicht op het toetsenbord sloeg. Het plastic voelde warm tegen zijn wang. Donker vocht verzamelde zich rond de toetsen. De krankzinnige gedachte kwam bij hem op dat de computer gewond was, bloedde.
Een windvlaag trok door het open raam naar binnen. Jason probeerde te hoesten. Zijn keel werkte niet mee. Weer deed hij een poging. Iets vochtigs en diks kwam naar buiten. Hij keek ernaar, bedacht dat het net een stuk varkensvlees was. Roze vlees. Rauw vlees.
Jason kokhalsde.
Hij staarde naar zijn eigen tong.
Dinsdag
Negen
Als een dief in de nacht sloop Will door de voortuin van de Lintons naar zijn Porsche. De striemende regen verschafte hem in elk geval een excuus om er met gedoken hoofd snel vandoor te gaan. Hij stak de sleutel in het slot en zat al in de auto toen hij zag dat er iets onder zijn ruitenwisser uitstak. Kreunend deed Will het portier open en reikte ernaar, maar zijn arm was niet lang genoeg. Zijn mouw was praktisch doorweekt tegen de tijd dat hij uitstapte om het plastic boterhamzakje te pakken.
Iemand had een briefje voor hem achtergelaten. Het papier was dubbelgevouwen en veilig weggeborgen in het plastic. Will wierp een blik om zich heen en probeerde de straat te overzien. Het krioelde bepaald niet van de mensen, wat geen wonder was in dit rotweer. Nergens zag hij een auto met stationair draaiende motor. Will opende het zakje. Hij ving een bekend luchtje op.
Luxezeep.
Starend naar het opgevouwen blaadje vroeg hij zich af of Sara een grap met hem uithaalde. De halve nacht had hij door de oude speelkamer van de Lintons lopen ijsberen en telkens had hij in gedachten de laatste vijf minuten van hun gesprek doorgenomen. Eigenlijk had ze niets gezegd. Was dat wel zo? Ze had een bepaalde blik in haar ogen gehad. Er was iets veranderd tussen hen, maar het was geen verandering ten goede.
Behalve Wills vrouw waren er maar twee mensen in zijn leven die wisten dat hij dyslectisch was. Ieder had zo haar eigen manier om hem het leven zuur te maken. Amanda Wagner, zijn chef, zei af en toe met een kwinkslag dat hij in het beste geval professioneel onder de maat was en in het ergste geval geestelijk gestoord. Faith had het beter met hem voor, maar ze was veel te nieuwsgierig. Ooit had ze Will met zo veel vragen over zijn afwijking bestookt dat hij twee dagen lang geen woord met haar had gewisseld.
Zijn vrouw, Angie, was een combinatie van beiden. Ze was samen met Will opgegroeid, had hem geholpen met zijn huiswerk, zijn essays en de formulieren die hij moest invullen. Zij had zijn rapporten altijd doorgelezen en ervoor gezorgd dat hij niet als een achterlijke aap overkwam. Ook had ze de neiging om hem haar hulp aan te bieden in ruil voor zaken waar ze haar zinnen op had gezet. En dat was nooit veel goeds. Tenminste niet voor Will.