‘Die wil ik graag spreken.’
Knox glimlachte. ‘Carl is op vakantie. Hij is vanmiddag vertrokken. Hij is aan het kamperen met zijn vrouw en kinderen en heeft geen telefoon bij zich.’
‘Wanneer komt hij terug?’
‘Dat moet u Frank vragen.’
Knox pakte zijn sleutels en opende de deur. Tot Wills opluchting waren ze eindelijk bij het cellenblok aangekomen. Naast een grote deur was een raam dat uitkeek op een andere gang, waar hij de bekende stalen celdeuren zag. Vlak naast de cellen was een soort kantoortje voor de dienstdoende agent. Aan de ene kant stond een grote dossierkast, aan de andere kant een ingebouwd bureau met zes flatscreenmonitoren waarop het interieur van vijf cellen te zien was. Op het zesde scherm stond een spelletje patience. Voor het toetsenbord lag Knox’ avondeten: patat en een van huis meegenomen dubbele boterham.
‘We hebben vanavond maar drie man in de cel,’ zei Knox bij wijze van verklaring.
Will bestudeerde de beeldschermen. Eén man liep in zijn cel te ijsberen, de andere twee lagen opgerold op hun bed. ‘Waar zijn de bewakingstapes?’
De agent legde zijn hand op de computer. ‘Hij neemt niet op sinds gisteren. We hebben al iemand besteld om hem te repareren.’
‘Heel vreemd dat hij er op het cruciale moment mee stopte.’
Knox haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei, ik ben er niet bij geweest.’
‘Zijn er gevangenen vrijgelaten nadat Braham was gevonden?’
Weer haalde hij zijn schouders op. ‘Daar ben ik niet bij betrokken geweest.’
Will vatte zijn antwoord als een verkapt ja op. ‘Hebt u het bezoekerslogboek bij de hand?’
Knox opende een van de laden van de dossierkast en haalde er een vel papier uit dat hij aan Will gaf. Het formulier was voorzien van kolommen voor namen en tijdstippen, het soort document dat je op elk politiebureau in Amerika aantrof. Boven aan de pagina had iemand de datum opgeschreven. Verder was het formulier blanco.
‘Dan zal Sara wel niet getekend hebben,’ zei Knox.
‘Kent u haar al lang?’
‘Ze heeft mijn kinderen altijd behandeld, tot ze hier wegging. Hoe lang kent u haar al?’
Will bespeurde een subtiele verandering in de afwerende houding van de man. ‘Nog niet zo lang.’
‘Zo te zien kent u haar anders aardig goed, want u hebt net een uur lang voor het ziekenhuis bij haar in de auto gezeten.’
Will hoopte dat hij er minder verbaasd uitzag dan hij zich voelde. Hij was vergeten hoe bekrompen en benauwend kleine stadjes konden zijn. Hij besloot de gok te wagen. ‘Het is een fantastische vrouw.’
Knox zette een hoge borst op. Hij was minstens vijftien centimeter kleiner dan Will, wat hij met branie probeerde te compenseren. ‘Jeffrey Tolliver was de fijnste man met wie ik ooit heb gewerkt.’
‘Zijn reputatie is tot in Atlanta bekend. Mijn chef heeft me dan ook uit respect voor hem hiernaartoe gestuurd, om zijn mensen bij te staan.’
Knox kneep zijn ogen tot spleetjes, en Will besefte dat de agent zijn woorden op allerlei manieren kon opvatten, bijvoorbeeld als teken dat hij uit respect voor Jeffrey Tolliver de zaak niet tot op de bodem zou uitzoeken. Knox ontspande meteen, en Will hielp hem niet uit de droom.