De man deed zijn pet af en er kwam een bos knalrood haar tevoorschijn. ‘Alsof ik dat niet weet.’
‘Uw chef heeft u ongetwijfeld op de hoogte gebracht. We zijn erbij gehaald om onderzoek te doen naar de zelfmoord van Tommy Braham, zoals gebruikelijk in dit soort situaties.’
‘Sara Linton heeft u opgeroepen,’ was zijn commentaar. ‘Ik stond er zelf bij.’
Will glimlachte, want de ervaring had hem geleerd dat dit de spanning uit de lucht haalde wanneer anderen dachten dat je kwaad was. ‘Fijn dat u uw medewerking wilt verlenen aan dit onderzoek, agent. Ik begrijp dat dit een moeilijk moment voor u is.’
‘O, is dat zo?’ Die glimlach had niet veel geholpen. Zo te zien zou Knox het liefst zijn vuisten op Will loslaten. ‘Een prachtkerel vecht op dit moment voor zijn leven in het ziekenhuis in Macon, en u maakt zich druk om de rotzak die hem heeft neergestoken. Zo zie ik het.’
‘Kende u Tommy Braham?’
De vraag overviel Knox. ‘Doet dat er iets toe?’
‘Gewoon nieuwsgierigheid.’
‘Ja, ik kende hem. Al vanaf zijn geboorte heeft hij ze niet allemaal op een rijtje gehad.’
Will knikte zogenaamd begrijpend. ‘Zou u me de cel wil laten zien waar Tommy is gevonden?’
Het was duidelijk dat Knox uit alle macht een reden probeerde te bedenken om nee te zeggen. Will wachtte geduldig. Elke agent wist dat je iemand het snelst aan de praat kreeg door zelf te zwijgen. Mensen hadden van nature de neiging om stilte met geluid op te vullen. Wat de meeste politiemensen niet beseften, was dat ze zelf al even gevoelig waren voor deze truc.
‘Goed,’ zei Knox. ‘Maar ik mag u niet en u mag mij niet, dus laten we maar niet doen alsof.’
‘Niet meer dan redelijk,’ beaamde Will, waarna hij achter hem aan de deur door liep naar een kortere gang met weer een deur. Aan één kant stond een bank met een rij wapenkluisjes. Elk huis van bewaring dat Will had bezocht was op dezelfde manier ingericht. Begrijpelijk genoeg waren wapens in het cellenblok niet toegestaan.
Knox wees naar de kluisjes. ‘Haalt u het magazijn er maar uit en ook de kogel.’
‘Ik heb geen wapen bij me.’
Naar Knox’ gezicht te oordelen had Will evengoed kunnen zeggen dat hij zijn penis thuis had gelaten.
Met een van walging opgetrokken lip draaide de man zich om en liep naar de volgende deur.
‘U zei toch dat u erbij was toen dokter Linton dat telefoontje pleegde?’ vroeg Will. ‘Was uw dienst toen net begonnen?’
Knox keerde zich naar hem toe. ‘Ik was hier niet toen die jongen zich van kant maakte, als u dat bedoelt.’
‘Had u dienst?’ herhaalde Will.
Weer aarzelde hij, alsof hij niet genoeg had benadrukt dat hij geen zin had om mee te werken.
‘Ik ga ervan uit dat bureaudienst niet tot uw vaste taken behoort. U zit toch bij patrouille?’
Knox antwoordde niet.
‘Wie had er vanmiddag bureaudienst?’
Hij hield zo lang mogelijk zijn mond. ‘Carl Phillips,’ zei hij ten slotte.