Mopperend liep ze naar de poort. Hij wachtte terwijl ze zich bukte om op de knop te drukken. Er klonk luid gezoem en het klikken van een slot. Will verbaasde zich over de geavanceerde beveiligingsmethode op het politiebureau, maar na 9/11 hadden kleine stadjes op allerlei inventieve manieren de hand weten te leggen op fondsen van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid. Ooit had hij een huis van bewaring bezocht waar de cellen Kohler-toiletten en wastafels met nikkelen kranen hadden.
Marla rommelde wat bij de kantoormachines, die naast elkaar bij het koffiezetapparaat stonden. Will liet zijn blik door het vertrek gaan. In het midden zag hij drie rijen bureaus. Langs de achterste muur stonden tafels met klapstoelen. Aan de straatkant van het gebouw was een gesloten deur naar een kantoor. Een raam keek uit op de recherchekamer, maar de jaloezieën zaten dicht.
‘De cellen zijn achterin,’ zei Marla misprijzend. Ze legde de stapel papieren op tafel en hield hem nauwlettend in de gaten. Will keek weer naar de gesloten deur, en opeens leek het alsof Marla door paniek werd bevangen, alsof ze bang was dat hij de deur zou openen.
‘Hierdoor?’ Will wees naar een stalen deur achter in het vertrek.
‘Zo kom je achter, of niet soms?’
‘Dank u,’ zei hij. ‘Bedankt voor uw hulp.’
Pas toen de deur zich achter hem had gesloten, haalde Will Marla’s pen tevoorschijn en schroefde de houder open. Zoals hij al dacht was de inktpatroon van plastic. Sara had gezegd dat de patroon waarmee Tommy Braham zijn polsen had opengesneden van metaal was. Will vermoedde dat die uit een duurdere pen kwam dan een Bic.
Terwijl hij de gang door liep, draaide hij het ding weer in elkaar. Bordjes met uitgang verlichtten een tegelvloer die zo’n twintig meter lang en anderhalve meter breed was. Will opende de eerste deur die hij tegenkwam. Die bleek van een voorraadkast te zijn. Na een blik over zijn schouder knipte hij het licht aan. Op de planken stonden rijen dozen met paperclips en allerlei andere kantoorbenodigdheden, en ook de twintig dozen met Bic-pennen die Marla had genoemd. Naast de pennen stonden twee hoge stapels gele blocnotes, en in zijn verbeelding zag Will de rechercheurs de kast al binnenlopen om een pen en schrijfblok mee te grissen zodat een verdachte zijn bekentenis kon opschrijven.
Er kwamen nog drie deuren op de gang uit. Twee voerden naar lege verhoorkamers. De indeling was zoals je kon verwachten: een lange tafel met een metalen oogbout in het blad, en eromheen een aantal stoelen. Elke kamer beschikte over een confrontatiespiegel. Will vermoedde dat je vanuit de voorraadkast in de voorste kamer kon kijken. De andere kijkruimte zat achter de derde deur. Hij probeerde hem, maar die zat op slot.
De deur aan het uiteinde van de gang ging open en er verscheen een agent in vol uniform, inclusief pet. Will keek achterom en zag in de hoek een camera, die hem had gevolgd toen hij de gang door liep.
‘Wat zoekt u?’ vroeg de agent.
‘Bent u agent Knox?’
De man kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Dat klopt.’
‘Hebt u bureaudienst?’ vroeg Will verbaasd. Bureaudienst was een noodzakelijk kwaad. Nieuwe arrestanten moesten worden geregistreerd en de betreffende agent was verantwoordelijk voor hun welzijn zolang ze in de cel zaten. Over het algemeen werd dat soort licht werk door een oudere agent verricht om de overgang naar zijn pensioen wat te verzachten. Soms diende het baantje als straf. Will betwijfelde of dit voor Knox gold. Frank Wallace zou Will vast niet aan een gekrenkte agent hebben toevertrouwd.
Knox keek hem met onverholen woede aan. ‘Wat komt u hier doen?’
Will toonde zijn penning. ‘Ik ben agent Trent. Ik werk voor het gbi.’