Will vouwde de zakdoek op en stopte die weer weg. ‘Ik ben agent Trent van het gbi.’
‘Dat heb ik al op uw pasje gelezen.’ Ze nam hem keurend van top tot teen op en was duidelijk niet ingenomen met wat ze zag. ‘Ik ben Marla Simms, de bureausecretaresse.’
‘Aangenaam, juffrouw Simms. Kunt u me vertellen waar commissaris Wallace is?’
‘Nog altijd mevrouw,’ zei ze bits. ‘Ik weet niet of u het gehoord hebt, maar een van onze jongens is vandaag bijna gedood. Op straat neergestoken terwijl hij zijn werk deed. Daar worden we nogal door in beslag genomen.’
Will knikte. ‘Ja, mevrouw, dat heb ik gehoord. Hopelijk houdt rechercheur Stephens er niets aan over.’
‘Die jongen werkt hier al sinds zijn achttiende.’
‘Ik zal bidden voor hem en zijn familie.’ Will wist maar al te goed dat een beetje religie het goed deed in dit soort stadjes. ‘Als commissaris Wallace niet aanwezig is, zou ik dan de bureau-agent kunnen spreken?’
Kennelijk irriteerde het haar dat hij van het bestaan van een dergelijke functie op de hoogte was. Frank Wallace had haar ongetwijfeld opgedragen om die knurft van het gbi zo lang mogelijk aan de praat te houden. Will kon de radertjes in haar hoofd bijna zien draaien toen ze naar een manier zocht om zijn vraag te omzeilen.
Hij hield het beleefd, maar bleef aandringen. ‘Ik weet dat de arrestanten hier niet zonder bewaking achterblijven. Houdt u toezicht op de cellen?’
‘Larry Knox zit achter,’ zei ze ten slotte. ‘Ik wilde net weggaan. Ik heb alle dossiers al opgeborgen, dus als u...’
Will had het dossier dat Sara hem had gegeven onder zijn broekriem geschoven om het droog te houden. Hij hees zijn trui op en gaf het aan Marla. ‘Zou u deze twaalf pagina’s voor me willen faxen?’
Met enige aarzeling nam ze het document aan. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Het dossier was nog warm van zijn lichaam. ‘Het faxnummer is...’
‘Wacht even.’ Ze groef in haar haar en diepte er een pen uit op. Die was van plastic, een Bic-pen, zoals je ze op elk kantoor aantrof. ‘Gaat uw gang.’
Hij dicteerde het faxnummer van zijn collega. De vrouw nam er de tijd voor en deed alsof ze de cijfers door elkaar haalde. Vluchtig nam Will de hal in zich op, die in niets verschilde van elke hal in willekeurig welk politiebureau dat hij ooit had bezocht. De muren waren gelambriseerd. Er hingen groepsfoto’s van geüniformeerde agenten: rechte schouders, geheven kin en een glimlach op het gezicht. Tegenover de muur met de foto’s zag hij een hoge balie en een poort die het voorste gedeelte van het gebouw scheidde van het achterste deel, waar allemaal bureaus op een rij stonden. Nergens brandde licht.
‘Goed,’ zei ze. ‘Ik fax het wel even voor ik vertrek.’
‘Zou ik soms een pen van u kunnen lenen?’
Ze bood hem haar Bic aan.
‘Ik wil u niet van uw laatste pen beroven.’
‘Neem nou maar.’
‘Nee, echt niet,’ zei hij met klem en afwerend stak hij zijn handen op. ‘Dat kan ik echt niet...’
‘Er staan nog twintig dozen met die dingen in de kast,’ snauwde ze. ‘Toe dan.’
‘Oké, bedankt.’ Hij stopte de pen in zijn achterzak. ‘Wat die fax betreft... Ik heb de pagina’s genummerd; zou u ervoor willen zorgen dat ze alle twaalf in de juiste volgorde worden verzonden?’