Sara liet zich tegen de muur vallen. ‘Waar is hij gestoken? Gaat hij het redden?’
‘Bijzonderheden weet ik niet. Zijn moeder is nu bij hem in het ziekenhuis. We zullen vanavond wel een telefoontje krijgen.’ Ze wreef over Sara’s arm. ‘Laten we ons maar niet voortijdig ongerust maken. Het is nu in Gods handen.’
Sara was verbijsterd. ‘Waarom zou iemand Brad iets willen aandoen?’
‘Ze denken dat het iets te maken heeft met het meisje dat vanochtend uit het meer is gehaald,’ verduidelijkte Tessa.
‘Welk meisje?’
Cathy maakte abrupt een einde aan het gesprek. ‘Er is verder nog niks bekend, en we doen niet mee aan al die wilde geruchten.’
‘Mama...’ drong Sara aan.
‘Genoeg hierover.’ Cathy kneep even in haar arm en liet toen los. ‘Laten we liever stilstaan bij de dingen waarvoor we dankbaar moeten zijn, bijvoorbeeld dat ik nu mijn beide dochters weer onder mijn dak heb.’
Cathy en Tessa liepen de gang door naar de keuken, op de voet gevolgd door de honden. Sara bleef in de hal staan. Het nieuws over Brad was maar heel even aangeroerd, en ze had geen tijd gehad om het te verwerken. Brad Stephens was een van Sara’s eerste patiënten geweest in de kinderkliniek. Ze had hem van slungelige puber in een keurige jongeman zien veranderen. Jeffrey had hem strak gehouden. Eigenlijk was hij eerder een puppy dan een echte agent en hij was dan ook de mascotte van het bureau. Natuurlijk wist Sara als geen ander hoe gevaarlijk het politiewerk was, ook in een kleine stad.
Ze bedwong de neiging om het ziekenhuis in Macon te bellen en te vragen hoe het met Brad ging. Een gewonde agent bracht altijd veel mensen op de been. Er werd bloed gedoneerd. Men waakte. Minstens twee collega’s bleven constant bij de familie.
Sara hoorde echter niet meer bij die gemeenschap. Ze was niet langer de vrouw van de commissaris. Vier jaar geleden had ze haar functie van gemeentelijk patholoog neergelegd. De toestand van Brad ging haar niet aan. Bovendien werd ze geacht op vakantie te zijn. Ze had aan één stuk door diensten gedraaid om vrij te kunnen krijgen, ze had tijdens weekenden en op de meest bizarre tijden gewerkt om met Thanksgiving weg te kunnen. Het zou toch al een zware week worden, ook zonder dat ze haar neus in andermans zaken stak. Ze had genoeg aan haar eigen problemen.
Sara keek naar de ingelijste foto’s op de gang, met de vertrouwde taferelen uit haar jeugd. Cathy had alles een nieuwe lik verf gegeven, maar als ze dat niet had gedaan zou er naast de deur een grote rechthoek hebben gezeten die lichter van kleur was dan de rest van de muur: de plek waar de huwelijksfoto van Jeffrey en Sara had gehangen. In gedachten zag Sara het weer voor zich, niet de foto, maar de dag zelf. De wind door haar haar, dat wonderbaarlijk genoeg niet was gaan krullen in de klamme lucht. Haar lichtblauwe jurk en bijpassende sandalen. Jeffrey in donkere broek en wit overhemd, dat zo strak gestreken was dat hij de manchetten niet eens had hoeven dichtknopen. Ze hadden in de achtertuin van haar ouderlijk huis gestaan, met op de achtergrond een spectaculaire zonsondergang boven het meer. Jeffrey had zich net gedoucht en zijn haar was nog vochtig, en toen ze haar hoofd op zijn schouder legde, rook ze de vertrouwde geur van zijn huid.
‘Hé, schat.’ Eddie stond op de onderste traptree. Sara draaide zich om. Ze moest lachen, want meestal hoefde ze niet op te kijken als ze met haar vader sprak.
‘Heb je onderweg slecht weer gehad?’ vroeg hij.
‘Viel wel mee.’
‘Je hebt de rondweg zeker genomen?’
‘Ja.’