‘Het is nog niet voorbij,’ zei hij.
Ze trok de slee naar achteren en verwijderde de laatste kogel uit de kamer. ‘Voor mij wel.’
De deur klemde. Ze moest hem met een ruk opentrekken. Carl Phillips stond achter in de recherchekamer. Hij tilde zijn pet even op toen Lena naar buiten kwam.
Marla liet haar stoel ronddraaien en met haar armen over haar forse boezem volgde ze Lena’s gang door het vertrek. Ze bukte zich en drukte op de zoemer voor de poort. ‘Opgeruimd staat netjes.’
Eigenlijk had er iets aan Lena moeten trekken, een soort loyaliteit waardoor ze nog één keer omkeek, maar ze liep naar het parkeerterrein en zoog de vochtige novemberlucht op met het gevoel dat ze zich eindelijk had bevrijd uit de ergst denkbare gevangenis.
Ze ademde diep in. Haar longen schokten. Het weer was wat opgeklaard, en een krachtige, koude wind droogde het zweet op haar gezicht. Ze zag alles heel scherp. In haar oren klonk gezoem. Ze voelde haar hart ratelen in haar borstkas, maar ze dwong zichzelf om door te lopen.
Haar Celica stond helemaal achteraan geparkeerd. Ze keek Main Street in. Even brak de avondzon door en dompelde alles in een surrealistisch blauw schijnsel. Lena vroeg zich af hoeveel dagen van haar leven ze deze akelige winkelstraat op en neer was gereden. De hogeschool. De ijzerwarenzaak. De stomerij. De dameskledingwinkel. Het leek allemaal zo klein, zo zonder betekenis. Dit stadje had haar zoveel ontnomen: haar zus, haar mentor en nu haar penning. Ze had niets meer wat ze kon geven. Ze kon alleen nog overnieuw beginnen.
Aan de overkant van de straat zag ze de kinderkliniek van Heartsdale. De super-de-luxe bmw van Hareton Earnshaw nam twee plekken op het parkeerterrein in beslag.
Lena liet haar Celica staan en stak de straat over. De oude Burgess zwaaide naar haar van achter het raam van de stomerij. Lena zwaaide terug terwijl ze de heuvel naar de kliniek op sjouwde. Haar hand deed verschrikkelijk pijn. Ze kon echt niet meer wachten tot ze de volgende ochtend naar het ziekenhuis ging.
Toen Sara er nog de scepter zwaaide was de kliniek altijd goed onderhouden geweest. Inmiddels ging het bergafwaarts met het gebouw. De oprit had al jaren geen hogedrukspuit meer gezien. De verf op de lijsten bladderde en de kleur was vervaagd. De goten zaten zo verstopt met bladeren en andere troep dat het water langs de zijkant van het gebouw naar beneden stroomde.
Lena volgde de bordjes naar de achteringang. In het dode gras lagen goedkope stapstenen. Ooit hadden hier wilde bloemen gebloeid. Nu liep er alleen een modderpad naar de beek achter het terrein. Door de stortregens was die in een razende rivier veranderd die de kliniek dreigde te overspoelen. Erosie had ingezet. De beek was nu minstens vijf meter breder en half zo diep.
Ze drukte op de bel naast de achterdeur en wachtte. Hare had een deel van het gebouw gehuurd nadat Sara was vertrokken. Onwillekeurig bedacht Lena dat Sara haar neef nooit naast zich zou hebben geduld toen zij het nog voor het zeggen had in de kliniek. Ze waren hecht, maar iedereen wist dat Hare een ander soort arts was dan Sara. Hij zag het vak als een baan terwijl het voor Sara een roeping was. Lena hoopte dat dat nog steeds het geval was, dat Hare haar als betalende patiënt in plaats van als bloedvijand zou beschouwen.
Opnieuw drukte Lena op de bel. Ze hoorde hem binnen overgaan, boven het zachte gemurmel van een radio uit. Ze probeerde haar hand te buigen. Er zat steeds minder beweging in. Haar vingers waren dik en opgezwollen. Ze hees haar mouw op en kreunde. Over haar onderarm liepen rode strepen.
‘Shit,’ mompelde Lena. Ze legde haar hand tegen haar wang. Alles gloeide. Haar maag brandde. De afgelopen twee uur had ze zich al verre van goed gevoeld, maar nu leek alles tegelijk te komen.
Haar telefoon ging. Lena zag Jareds nummer. Voor ze opnam, drukte ze nog één keer op de deurbel. ‘Hoi.’