‘Denkt u dat hij een handlanger heeft gehad?’ vroeg Lena.
‘Wat denkt u zelf?’
‘Ik denk dat we in het gunstigste geval een doorslaggevende getuige hebben. We zullen op een gegeven moment met haar moeten praten, maar waarom is dat zo belangrijk als degene die naar eigen zeggen Allison heeft vermoord zelf dood is?’
Will keek om zich heen. Ze stonden tot aan hun enkels in de modder. De aarde was hier donkerder, vrijwel zwart waar het water begon. Op Allisons schoenen had zwarte modder gezeten, geen rode klei.
‘Heeft Tommy nog iets gezegd over een eventueel vriendje van Allison?’ vroeg Will.
‘Denkt u niet dat we in dat geval nu met hem zaten te praten?’
Will zag een dikke eekhoorn met zwiepende staart tegen een boom op klauteren. Verschillende kleinere takken waren gebroken. De ondergroei was op sommige plaatsen geplet. In de verte hoorde hij een auto. ‘Is er een weg in de buurt?’
‘Zo’n anderhalve kilometer verderop.’ Ze wees in de richting van het geluid. ‘Daar ligt een vierbaansweg.’
‘Staan er woningen?’
Lena perste haar lippen opeen en weigerde hem aan te kijken.
‘Rechercheur?’
Ze staarde naar de grond en wreef wat modder van haar schoen. ‘Tommy woonde daar in de buurt.’
‘En Allison Spooner dus ook.’ Will keek weer naar het meer. Het water kolkte. De aanlandige wind was als ijs op zijn huid. ‘Hebt u ooit van een zekere Julie Smith gehoord?’
Lena schudde haar hoofd. ‘Wie is dat?’
‘Heeft Tommy het over vrienden gehad? Van hem of van Allison?’
‘Daar was het verhoor niet op gericht.’ Ze klonk afgemeten. ‘Ik probeerde een moordbekentenis uit hem los te krijgen, niet zijn levensverhaal.’
Will bleef naar het meer kijken. Hij pakte dit helemaal verkeerd aan. Hun moordenaar was slim. Hij wist dat water elk bewijs zou uitwissen. Hij wist dat hij het lijk naar het diepere deel van het meer moest brengen. Waarschijnlijk had hij er goed over nagedacht voor hij Allison hiernaartoe lokte. Het drassige terrein, de modder en de dichte begroeiing: hij zou er zijn sporen moeiteloos kunnen verbergen.
Will rolde de pijpen van zijn spijkerbroek op. Zijn schoenen waren toch al doornat, dus die trok hij niet uit voor hij het meer in liep. Het koude water klotste in zijn gympen.
‘Wat bent u aan het doen?’
Hij liep een paar passen het water in en liet zijn blik langs de oever gaan, waarbij hij de bomen en de ondergroei nauwlettend bekeek.
Lena zette haar handen in haar zij. ‘Bent u gek geworden? U raakt nog onderkoeld!’
Will bestudeerde elke boom, elke tak, elk met onkruid en mos overwoekerd stuk grond. Tegen de tijd dat hij had gevonden wat hij zocht, had hij geen gevoel meer in zijn voeten. Hij liep naar een grote eik die schuin over het water hing. De knoestige wortels staken als een geopende hand in het meer. Aanvankelijk meende Will dat hij een schaduw op de schors zag, maar toen bedacht hij dat daar zon of een andere lichtbron voor nodig was.
Hij ging voor de boom staan terwijl zijn schoenen wegzakten in het slib op de bodem. Het stakerige takkengewelf van de loofboom torende wel dertig meter boven hem uit. De stam was ongeveer een meter in omvang en hing krom boven het water. Will was geen boomspecialist, maar in Atlanta stonden veel eiken en hij wist dat het bruin van de gegroefde schors in de loop van de jaren donkergrijs werd. De geschubde bast had de regen als een spons geabsorbeerd, maar Will had nog iets anders gezien nu hij in het water stond. Met zijn nagels krabde hij een stukje van de schors. Het hout liet een vochtig, roestkleurig residu achter. Hij wreef de korreltjes fijn tussen zijn vingers en kneep het vocht eruit.