‘Ik denk dat we nu echt moeten gaan,’ zei ze met tegenzin.
Reed volgde de richting van haar blik. ‘Ja, dat denk ik ook. Het zou niet echt netjes zijn om dit tafeltje bezet te houden, terwijl we klaar zijn met ons diner.’ Hij glimlachte ondeugend. ‘We zouden terug kunnen gaan naar onze suite, wat goede muziek opzoeken op de radio en daar verder kunnen gaan met dansen.’
Ze schoot in de lach. ‘O nee, vergeet het maar. Ik betwijfel of ik erop kan vertrouwen dat jij je aan onze afspraak zult houden, als we dat doen.’
‘Ik?’ vroeg hij quasiverontwaardigd. ‘Hoor eens, liefje…’ Nu imiteerde hij Humphrey Bogart, ‘…als er iemand is die niet vertrouwd kan worden, ben jij het. Ik weet hoezeer je naar me snakt. Ik wed dat je, voordat woensdagavond is aangebroken, me zult smeken om de liefde met je te bedrijven.’
Nu schaterde ze het uit. ‘Blijf jij jezelf dat maar wijsmaken, als je je er beter door voelt.’
Hij probeerde niet te lachen, maar faalde jammerlijk. Weldra gedroegen ze zich als een stelletje pubers. Hij zei dat hij het als een missie beschouwde om haar om genade te laten smeken en zij beweerde dat als er iemand was die om genade zou smeken, hij dat zou zijn.
Terwijl ze wachtten op de ober die de rekening moest brengen, bedacht Felicity hoe leuk Reed eigenlijk was. Na wat Emma haar had verteld, had ze nooit kunnen dromen dat hij zo’n geweldig gevoel voor humor bezat of dat hij zo van plagen hield. Het verraste haar ook dat hij zo goed kon imiteren.
‘Ben je een expert op het gebied van oude films of zo?’ vroeg ze.
‘Ja, dat is mijn grote liefde. Zodra ik maar de kans krijg, zet ik het kanaal op waarop klassieke films worden vertoond.’
‘Daar houd ik ook van. Maar het meest houd ik van oude musicals. Waarschijnlijk omdat ze van die mooie kostuums hadden en je er zo’n goed gevoel van krijgt. Wat zijn jouw favorieten?’
‘Ik houd van komedies, vooral die van Abbott en Costello en de Marx Brothers. Maar ik houd ook van mannenfilms. Je weet wel – Jimmy Cagney, Humphrey Bogart, Richard Wildmark – al die machotypes.’
‘Als jij belooft je te gedragen, dan zouden we kunnen teruggaan naar de suite en naar een oude film op de televisie kunnen kijken.’
‘Ik weet het niet,’ zei hij langzaam. ‘Dat zou wel eens te veel voor je kunnen zijn: lekker samen in bed naar liefdesscènes kijken. Misschien kun je je dan niet meer inhouden en moet je me hebben.’
‘Droom maar lekker verder, jochie.’ Nu hij haar had uitgedaagd, was ze des te vastberadener om hem tot woensdagavond op afstand te houden. Al zou ze erbij neervallen! Maar ze verlangde wel degelijk naar hem. En hoe meer hij haar plaagde en uitdaagde, des te aantrekkelijker en sexyer werd hij. En verdraaid, dat wist hij nog drommels goed ook!
‘Is dit een oorlogsverklaring?’ vroeg hij grijnzend. ‘Want je weet wat ze zeggen, nietwaar?’
Als hij op die manier naar haar keek, viel ademhalen haar zwaar.
‘Dat in liefde en oorlog alles geoorloofd is…’ Hij pinde haar vast met zijn blik.
‘Nee, we verklaren elkaar niet de oorlog,’ zei ze zo vastberaden als ze kon, ofschoon ze het gevoel had dat ze door die brandende blikken veranderde in een poel gesmolten was.
‘Spelbreker.’
Voordat ze een gevat antwoord kon bedenken, verscheen de ober met hun rekening. Nadat Reed had betaald, keek hij haar glimlachend aan. ‘Klaar?’
Felicity wist niet waar ze klaar voor moest zijn, maar ze stond op en liep in de richting van de lobby.
Reed greep haar hand. ‘Wat zou je zeggen van een wandeling langs het strand?’
‘O, dat zou ik heerlijk vinden.’ Als kind had ze samen met haar ouders iedere zomer een maand aan zee doorgebracht. Verdrietig herinnerde ze zich dat ze altijd bij zonsondergang een wandeling langs het strand hadden gemaakt. Haar ouders hadden dan hand in hand gelopen en zij was voor hen uit gehuppeld, zoekend naar schelpen.
‘Je kijkt opeens een beetje triest,’ merkte hij op, terwijl ze naar buiten liepen. ‘Is er iets mis?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, ik dacht alleen even aan mijn ouders. Zij waren dol op het strand.’
‘Je mist hen dus.’
‘Ja, ik mis hen.’ Hoewel ze haar niet de liefde en de aandacht hadden gegeven waar ze naar had gesnakt, waren het toch goede mensen geweest. Lieve mensen. En ze hadden haar een goed thuis gegeven.
‘Dat begrijp ik. Mijn vader is zes jaar geleden overleden, maar ik mis hem nog als de dag van gisteren.’
Daar bewonderde ze hem om. Hij schaamde zich er niet voor om zijn liefde voor zijn ouders en broers en zussen te tonen. Hij mocht dan lachend verklaard hebben dat ze luidruchtig en bazig waren, maar toch had ze aan zijn gezichtsuitdrukking gezien dat ze belangrijk voor hem waren. Opnieuw werd ze overvallen door een steek van jaloezie. Ze zou er een lief ding voor overgehad hebben als ze deel had uitgemaakt van zo’n hechte liefhebbende familie.