'Goed. Tot ziens dan,' zei hij. 'Ik laat nog wel van me horen.' En dat deed hij ook. Diezelfde middag om half vier kwam hij terug, in gezelschap van Sean. Hij keek haar scherp aan en zei: 'We hebben uw man gevonden, mevrouw Stapleton.'
Onwillekeurig vloog haar hand naar haar hals en terwijl ze op het vervolg wachtte bevochtigde ze haar lippen.
'Het nieuws van zijn verdwijning in de sneeuwstorm heeft de kranten gehaald, en vanmorgen kregen we een telefoontje van een man uit Durham die er net over had gelezen. Hij vertelde ons dat hij de avond in kwestie, donderdag de vijfde, even buiten Woodpark een lifter heeft opgepikt. Die lifter was uitgeput en vertelde dat hij al twee uur liep rond te dwalen. Die man zei dat hij Stapleton heette. En hij vroeg hem, vertelde de beller, of hij hem naar Quilter Street wilde brengen, wat hij gedaan heeft, aangezien hij toch naar Newcastle moest. Hij vertelde dat meneer Stapleton aanklopte bij nummer achttien en dat een jong meisje, van wie hij dacht dat het zijn dochter moest zijn, hem naar binnen trok.' De brigadier pauzeerde even. 'Naar aanleiding van deze tip gingen we naar dat huis en daar troffen we uw man aan, mevrouw Stapleton. Hij zei dat hij enkele dagen in bed had moeten blijven omdat hij tijdens zijn omzwerving kou had gevat. Hij,' de politieman schudde meewarig het hoofd, 'zei dat hij het verhaal van zijn vermissing niet had gelezen en het ook niet had gehoord op radio of tv. Hij zei dat hij de laatste dagen te ziek was geweest om ergens belangstelling voor te hebben.'
Constance zakte amechtig op een stoel bij de tafel. Sean ging naar haar toe, legde zijn hand op haar schouder en zei: 'Nou! Nou, is dat geen prachtig nieuws?' Constance keek naar hem op en knikte nauwelijks waarneembaar. De brigadier nam weer het woord en zei enigszins beschroomd: 'Dat is... dat is alles wat we aan deze zaak kunnen doen, mevrouw Stapleton. Wat ons betreft is hij... is hij gesloten.'
'Dank u.'
'Goedendag.'
'Goedendag, brigadier. En opnieuw, bedankt voor alle moeite.'
De politieman boog het hoofd en vertrok, gevolgd door Sean, die op de drempel nog snel tegen Constance zei: 'Ik kom zo terug.'
De twee mannen liepen zwijgend naar het einde van het terras en daar zei Sean: 'Het is inderdaad goed nieuws. Tenminste, dat veronderstel ik.' Ze wisselden een blik van verstandhouding. Toen boog Sean zijn hoofd en zei: 'Hij zou niet de eerste zijn die werd opgehangen enkel op grond van verdenking, hè Bill?' De brigadier antwoordde: 'Nee, Sean. Nee. Dat klopt. Ik ben blij dat het allemaal is opgehelderd. Kun je je dat voorstellen?'
'Ja, Bill, dat geloof ik graag. Tegelijkertijd vind ik het geen goed nieuws dat die vent nog leeft. Hij is een schoft van de bovenste plank, als je het mij vraagt. Je had die kamer moeten zien, nadat hij met haar had afgerekend. God weet wat ik zou hebben gedaan als ik zelf groot en sterk genoeg was. Want ik had niets liever gedaan.'
'Dat wil ik graag geloven, Sean. Van het weinige wat ik van hem heb gezien, heb ik wel begrepen dat het een grote hufter moet zijn. Die stoot die hij daar heeft zitten, waarvan die man nog dacht dat het zijn dochter was! Een grotere slet ben ik zelden tegengekomen, en nog vuilgebekt ook. Weet je wat ze tegen me zei toen ik wegging?'
'Ik kan me van alles voorstellen,' zei Sean.
'"Heeft het vrouwtje het op haar heupen gekregen?" dat zei ze. Het vuile hoertje. Maar hij verdient ook niet beter.' De brigadier vertelde niet wat ze nog meer had gezegd: 'Omdat haar vent weer naast de pot gepiest heeft?' Hij wilde de O'Connors niet meer kwellen dan nodig was. Ze hadden al meer dan hun deel gehad.
'Ze zeggen dat hij schrijver is,' zei de brigadier.
'Dat heb ik ook begrepen. Een paar jaar geleden heeft hij een klapper gemaakt en daarna is hij helemaal afgezakt. Zoals dat gaat met zulke branieschoppers.'
'Waar is zijn zoon?' vroeg de brigadier, en Sean antwoordde: 'Hij was nog steeds aan het zoeken toen ik hem voor het laatst zag. Hij is een aardige jongen. Lijkt op haar.'
'Dat is maar gelukkig ook. Nou, ik ga maar eens.' Hij sprong van het terras af, keek nog even omhoog naar Sean en zei: 'Het is al weer jaren geleden dat ik hier was, Sean. Ik hoop dat het weer jaren zal duren voor je me nog eens ziet. Als ik kom betekent dat meestal ellende, en dat wens ik jullie niet toe.'
'O, zit er maar niet over in,' zei Sean op zijn eigen, hartelijke manier. 'Verbreek de betovering maar eens door ons in de lente een zondagmiddagbezoekje te brengen. Ik beloof een heerlijke kop thee met cake van eigengemaakte boter. En je weet dat er in de hele wereld geen mooier uitzicht bestaat dan deze heuvels.'
'Ik neem het graag van je aan, Sean. Tot ziens.'
'Tot zien, Bill. En... als je langs het erf komt, zeg dan tegen de vrouwen dat een van beiden naar boven komt. Wil je dat voor me doen?'
'Ja, Sean. Tot ziens.'
Toen Sean weer terugkwam in de kamer, zat Constance nog net zoals hij haar had achtergelaten. Hij ging naar haar toe zei: 'Kom bij de haard zitten. U zit er zo'n eind vandaan dat u bijna bevriest. Een van hen komt naar boven en dan krijgt u een lekker koppie thee en een gezellig babbeltje, waarvan u zult opknappen. En de jongen kan nu ook elk moment thuiskomen. Als hij er over een half uur nog niet is, ga ik hem zelf zoeken. Er is niets meer waar u zich zorgen over hoeft te maken.'