'Vindt u dat niet geestig?'
'Ja, Hannah, reuze geestig.'
'Zo,' Hannahs gezicht en stem werden weer ernstig. 'Drink die thee nu maar en eet dat lekkere stukje brood met boter. Dat zal u meer goeddoen dan mijn geklets. Ik doe alleen maar mijn best om u een beetje op te vrolijken, maar God bewaar me, ik ben zelf ook niet bepaald vrolijk.'
'Je bent zo lief, Hannah. Ik weet niet hoe ik het zonder jou deze dagen gered zou hebben.'
'God zorgt voor ons, meid. God zorgt voor ons. Ik ga dan wel niet naar de kerk, maar ik geloof erin dat Hij ons nooit in de steek laat. Hoe laag we ook gezonken zijn, de Heilige Geest blijft in onze ziel. Ay, daar ga ik weer.' Ze ging hoofdschuddend op de rand van de bank zitten, met kop-en-schotel in de hand. 'Weet u, ik kan wel schudden van het lachen als ik mezelf zo hoor leuteren over mijn ziel. Mensen zoals ik zouden niet moeten praten over zulke dingen. We zouden dat moeten overlaten aan gestudeerde mensen en priesters.' Ze schudde peinzend haar hoofd. 'Maar weet u, mevrouw Stapleton, ik voel onder dat ruwe pantser van mijn klasse een soort van band met wat er ook moge zijn, noem het Heilige Geest, zo u wilt. Wat ik hier voel,' ze prikte haar vinger tegen haar borst, 'gaat me niet boven de pet. Het is alleen maar als ik het onder woorden probeer te brengen dat ik denk dat ik het niet snap, begrijpt u wat ik bedoel?'
'Ja, Hannah, ik begrijp het.'
'Ik begrijp allerlei dingen die ik niet onder woorden kan brengen. Ik voel van alles. Op oudejaarsavond had ik ook zo'n gevoel, een heel raar gevoel. Op dat moment besteedde ik er niet zo'n aandacht aan, maar nu weet ik dat ik dat wel moet doen, want het was een voorteken voor alles wat er daarna is gebeurd, hoewel God weet dat ik niets had kunnen doen om het te voorkomen, toch?'
'Nee, Hannah.'
Hannah nam een grote slok thee en toen ze het kopje weer op de schotel zette zei ze: 'Ik hou van Vin, mevrouw Stapleton. Van het hele stel hou ik het meest van hem. Misschien omdat hij mijn eerste is. Misschien ook omdat hij ernstiger is dan de anderen, want hij heeft vanaf het begin het meest te lijden gehad van de hele toestand die ik heb aangericht. Maar hij heeft zich als een kerel gedragen. Ik heb nog nooit één kwaad woord van hem gehoord.'
'Ik denk niet dat er iemand is die kwaad op jou kan worden, Hannah.'
'Ay, en waarom niet? Omdat...' Hannah schudde haar vinger tegen Constance,'... omdat ik mezelf ken. Ik ken mezelf vanbinnen en vanbuiten. Moet u mij zien.' Ze stak een uitgespreide hand uit. 'Wat een voddenbaal. Al die mooie kleren die Florence voor me maakt, zitten me als jutezakken.' Ze grijnsde. 'Weet u, ik ben slordig en lui en als Florence me niet een beetje in de hand hield, zou ik de hele dag op mijn reet zitten en het haar uit mijn oren laten groeien.'
'O, Hannah, toch!'
Kon ze maar lachen. Zou ze ooit nog om de O'Connors kunnen lachen? Hannahs pogingen om haar te laten lachen, maakten eerder dat ze zou willen huilen. Niet zoals ze gisteren gehuild had, maar zachtjes. Ze had gisteren nog gedacht dat zachtjes huilen alle droefheid die ze had opgespaard, zou kunnen wegspoelen.
In de keuken klonken voetstappen en Peter kwam binnen. Hannah riep: 'Net op tijd, joh. Heb je het koud? Zo zie je er wel uit. Kom je lekker opwarmen. Hier brandt een lekker vuur en er staat een kop thee voor je klaar. Dat is wat je nodig hebt, een bakkie thee.'
Peter ging voor het vuur staan, stak zijn handen ernaar uit en zei: 'Ja, daar ben ik wel aan toe, Hannah.' Hij keek pas naar zijn moeder toen hij op de poef naast de haard zat. Hij keek haar schichtig aan, wendde meteen zijn blik weer af en zei: 'Het is flink aan het dooien. Ze zeggen dat de hei morgenochtend al behoorlijk begaanbaar zal zijn als het doorzet.'
Lang voordat het licht werd stond Constance al voor het raam. De dageraad onthulde grote stukken zwart land, dat bezaaid was met terpen met sneeuwkopjes. De heuvels en bergen erachter waren nog wit, maar het vlakke terrein onder aan het terras was een donkere prut van kletsnatte turf. Naarmate het lichter werd tuurde ze ingespannen naar iets wat zou kunnen lijken op een liggende gedaante. Zelfs al hield ze zich voor dat hij er niet zou zijn, ze bleef turen naar de weg aan de achterkant, waarvan ze bijna zeker wist dat ze hem daar zouden vinden. In een diepe greppel misschien, of als hij op de rotsen had rondgedwaald, op de bodem van een met sneeuw gevulde sloot.
Huiverend liep ze door de kamer en opende de deur heel voorzichtig, om Peter niet te wekken. Maar toen ze boven aan de trap kwam, zag ze dat beneden de woonkamer al verlicht was door het vuur in de open haard en begreep ze dat hij al op was.
Hij zat in de grote leunstoel naast de haard en stond op zodra hij haar zag.
'Hoe lang ben je al op?'
'O, een uurtje.'
Ze liep naar de haard en warmde haar handen aan het vuur. Hij kwam naast haar staan, sloeg zijn armen om haar schouders, drukte haar beschermend tegen zich aan en zei: 'Het zal niet lang meer duren nu en... dan zul je het weten. Dan zullen ze het allemaal weten.' Ze keek hem aan en ze zagen de vlammen opflikkeren in elkaars ogen. 'Ik weet alles,' zei hij. 'Ik weet dat jullie allemaal denken dat Vin hem vermoord heeft.'