Hij zweeg en bleef een tijdlang stil, totdat ze zei: 'Ga door. Ik wil alles horen.' Hij hief zijn hoofd. Met zijn armen nog steeds op de schoorsteenmantel vroeg hij: 'Ga je bij hem weg?'
'Ga door en vertel me alles wat je weet.' Ze bleef naar haar handen staren.
Hij haalde diep adem en liet zijn hoofd weer zakken. 'Ik moest hem wel een keer of vijf volgen voordat ik zag welk huis hij binnenging. Er staat een fabrieksmuur aan het eind en aan de overkant van de straat ervoor, op de hoek bij de hoofdstraat, is een winkeltje waar ik op een dag naar binnen ben gegaan. Er stonden twee vrouwen. Een van hen had ik al eens gezien. Ze was uit haar huis in Quilter Street gekomen toen ik daar op de hoek stond. Die dag vroeg ik haar om sigaretten en vroeg toen of ze me de naam konden geven van de mensen die op nummer achttien woonden. Ze keken me allebei aan en de vrouw die aan de overkant woonde zei: "Als ik je een raad mag geven, blijf bij haar uit de buurt." En ze ging maar door. Ze... ze dachten dat ik achter haar aan zat, achter het meisje, en de vrouw achter de toonbank zei dat ik mijn verstand moest gebruiken, omdat...' Hij slikte weer en besloot haastig: 'Ze zeiden dat het meisje niet alleen overdag werkte, maar ook 's nachts. Ze had het mooi voor elkaar, zeiden ze, en ze nam die ouwe kerel die haar onderhield goed te pakken. Ze heette Phyllis Vagus.'
Het bleef nu doodstil in de kamer. De stapel houtblokken in de haard zakte in een regen van vonken in elkaar. Er kwam geen enkel geluid van buiten.
'Het spijt me,' murmelde hij. 'Maar... het is beter dat je het weet. Trouwens,' hij draaide zich om en keek haar nu aan, 'je gaat bij hem weg, toch? Nu is het toch voorbij?'
Toen ze hem uitdrukkingsloos stond aan te staren, kwam als een donkere kolos Vincent voorbij het raam en hij deed zonder te kloppen de deur open.
Constance draaide zich niet naar hem om. Ze bleef in het vuur staren, maar ze voelde dat hij vlak achter haar stond en over haar hoofd heen zei hij tegen Peter: 'Gaat het?' Peter knikte en antwoordde: 'Ja hoor, het gaat best.'
Vincent keek hem nu recht aan. 'Je... je vader. Waar is hij nu?'
'Hij is weggegaan.'
Constance stond langzaam op. Terwijl ze rond de bank liep vroeg Peter ongerust: 'Wat ga je doen?' en ze antwoordde mat: 'Thee zetten.'
Toen ze alleen waren keek Vincent naar de tafel waar het fruitmesje en de bebloede zakdoek lagen en vervolgens ging zijn blik weer naar Peter: 'Trek het je niet aan. Kathy heeft me verteld wat er is gebeurd. Ze is vreselijk overstuur. Je kunt maar beter naar beneden gaan om met haar te praten.'
'Ik kan het niet.' Peter sloot zijn ogen. 'Het was allemaal zo vreselijk, zo walgelijk en ik... ik ben als een gek tekeergegaan. En dat boven op die andere kwestie.' Hij wierp een steelse blik op Vincent. 'Iedereen denkt dat we ruzie hadden, dat we uit elkaar gingen vanwege... heeft ze u iets verteld?'
'Zo'n beetje.'
'Goeie god! Ze moet wel denken dat we een lekker stelletje zijn.'
'Ze denkt helemaal niet slecht over jou. En wat het lekkere stelletje betreft... de meeste families hebben lijken in de kast. Wij hebben er meer dan een. Ga naar beneden. Je weet dat ze over een uur vertrekt. Ik blijf hier tot je terugkomt. Maar ik breng haar weg, vandaag. Jij bent niet in staat om te rijden. Je moeder heeft trouwens gezelschap nodig. Vooruit, maak voort.' Zijn stem en zijn gezichtsuitdrukking waren mild.
Peter keek omhoog naar het brede gezicht, en terwijl hij zijn hoofd schudde zei hij zacht: 'Ik had een reden om zo te doen... Ik kan niet...'
'Ik weet wel dat je een goede reden had en daar hoef je verder niets over te zeggen. Ga nou maar.' Hij legde even zijn hand op Peters schouder. 'Maar blijf niet langer dan een half uur. Als ik haar wegbreng wil ik voor het donker terug zijn. Ik denk dat er nog meer sneeuw op komst is.'
Peter draaide zich traag om, wond zijn lange sjaal om zijn hals, trok zijn jas aan en vertrok.
Constance kwam weer binnen en hield even haar pas in toen ze zag dat Vincent in zijn eentje voor de haard stond. Hij zei: 'Hij is afscheid gaan nemen van Kathy. Ze gaat zo dadelijk weg. Hij is zo weer terug.'
Terwijl ze het dienblad op de tafel zette, begon ze te trillen. Het ging van haar kaken naar haar borst, door haar armen en benen en het dwong haar om zich krachteloos op de bank te laten vallen.
Vincent schonk haar een kopje thee in dat hij haar zwijgend overhandigde. Toen ze het had leeggedronken en het trillen enigszins was bedaard, keek ze in het vuur en zei: 'Hij... had hem vermoord als het mes groter was geweest.'
'Dat was het niet. Hij heeft hem niet vermoord en zal het nooit meer proberen te doen.' Ze keek naar hem op en hij vervolgde: 'Hij is nog maar een jongen. Wat hij deed zal alle verbittering uitwissen die hij voor hem voelt.'
Toen ze naar hem bleef staren zei hij: 'Ik weet het. Ik weet het. Ik heb je verteld dat ik het weer geprobeerd zou hebben als het niet meteen de eerste keer gebeurd zou zijn. Maar dit was anders. Peter vocht voor zijn moeder. Ik vocht voor een vrouw. Dat is een groot verschil. Er komt iets primitiefs in je naar boven als iemand met wie je je leven dacht te zullen delen, je wordt afgenomen, of... je bedriegt.'