Home>>read Troost en Geluk free online

Troost en Geluk(72)

By:Catherine Cookson


Toen zijn vader zich op hem wierp, hief Peter zijn hand en de punt van het mesje miste op een haar na de dikke nek, hoewel het lemmet de schouder van Jims jas openhaalde.

Constance schreeuwde en trok aan Peters arm om te voorkomen dat hij nog eens zou steken. Haar stem stierf weg toen ze Jim achteruit zag deinzen en met een lijkbleek gezicht naar zijn schouder zag grijpen. Ze zag hem zijn jas uittrekken en vervolgens het vest met lange mouwen dat hij eronder droeg, waardoor een bloedvlek op zijn overhemd zichtbaar werd. Hij staarde er even naar en trok toen langzaam zijn overhemd uit.

De punt van het mes had slechts een schram gemaakt in het dikste deel van zijn bovenarm. Zijn jasje was van niet erg dikke tweed en de wond had veel erger had kunnen zijn als er niet zijn vest tussen had gezeten. Maar zelfs als hij erger gewond geweest was, had Constance het niet kunnen opbrengen hem te hulp te schieten. Ze stond als aan de grond genageld en hield nog altijd Peter vast, die van top tot teen beefde maar nog altijd even vechtlustig was.

Toen Jim in een stoel neerviel, woedend naar Constance keek en riep: 'Kun je dan niet hier komen en iets doen?' hield Peter haar vast, maar ze maakte zich van hem los en ging naar haar man toe. Ze haalde een zakdoek tevoorschijn en depte de snee. Vervolgens drukte ze de wond dicht en zei, nauwelijks hoorbaar: 'Hou het even vast zo.'

Ze ging naar de keuken, kwam terug met een pleister, die ze op de wond plakte, en dwong zichzelf om te zeggen: 'Je moet misschien gehecht worden.'

'Ha!' lachte hij schor. 'Ze denkt dat het misschien wel gehecht moet worden. Hij heeft me neergestoken en het enige wat ze kan zeggen is: "Je moet misschien wel gehecht worden.'"

Hij kwam overeind en trok zijn kleren weer aan, waarbij hij grimaste wanneer hij zijn arm moest opheffen. Toen hij weer helemaal aangekleed was, pakte hij zijn das van een stoel, propte die in zijn zak, liep naar de kast onder de trap en haalde er zijn overjas en zijn hoed uit. Met zijn jas aan en zijn hoed op keek hij weer naar haar en herhaalde honend: '"Je moet misschien wel gehecht worden." Het kan je geen moer schelen of ik wel in staat ben om auto te rijden om in het ziekenhuis te komen. Het kan je geen moer schelen.' Hij richtte zijn woedende blik nu op Peter, keek hem een paar seconden lang aan en zei: 'En jij, leugenachtige onheilstoker, kleine smeerlap, het zou je verdiende loon zijn als ik regelrecht naar het politiebureau ging om te vertellen dat ik ben neergestoken door mijn zoon, dat hij geprobeerd heeft me te vermoorden.'

'Maar dat doe je niet, hè? Want dan zou ik ze vertellen waarom ik het had gedaan, hè? En wat mij betreft, als leugenachtige smeerlap...'

'Peter! Kalmeer. Kalmeer een beetje.'

Maar Peter schudde de hand van zijn moeder van zich af en herhaalde: 'Ik een leugenachtige smeerlap? Nou, als je het weten wil, ik

heb je al wekenlang geschaduwd... de hele zomervakantie.'

'Peter! Peter!' Ze ging voor hem staan. Vervolgens draaide ze zich om naar Jim en riep schril: 'Toe, ga weg! Ga weg alsjeblieft!'

Jims gezicht was paars van woede, en met verstikte stem zei hij: 'Goeie god! Wat geweldig! Op nieuwjaarsdag te worden neergestoken en dan ook nog te horen krijgen dat je moet ophoepelen.' Met veel geweld wierp hij zijn schouder tegen de deur om hem open te krijgen en met een luide klap gooide hij hem weer achter zich dicht. Voor de zoveelste keer verbaasde ze zich over zijn vermogen om de schuld op anderen te schuiven.

Ze keerde zich weer om naar Peter, sloeg haar armen om hem heen en bracht hem naar de bank. Toen ze eenmaal zaten liet hij zijn hoofd zakken, beet op zijn lip en begon toen hartverscheurend te huilen.

Ze bleef hem vasthouden, streek hem over zijn haar, maar zei niets. Toen zijn huilbui over was, maakte hij zich van haar los en wreef zijn gezicht droog, eerst met zijn hand, daarna met een zakdoek en nadat hij zijn neus had gesnoten, prevelde hij: 'Ik... ik kon er niets aan doen. Hij hield haar vast en ze probeerde los te komen.'

'Geeft niet, het is al goed,' zei ze zacht. 'Ik heb alles gezien.'

Hij draaide zijn hoofd langzaam in haar richting en zei: 'Ik wilde je al wekenlang over hem vertellen, maar ik wilde je niet weer overstuur maken... en ik wist ook niet precies of je het wist... Wist je het?'

'Nee.'

'Ik dacht al dat je het onmogelijk kon weten en toch zou doorgaan, maar ik...'

Hij stond op en leunde met zijn onderarmen op de schoorsteenmantel. Hij liet zijn hoofd op zijn handen zakken en mompelde: 'Het was op dag dat ik terugkwam van vakantie. Hij was gaan wandelen op de heide, zoals hij zogenaamd altijd deed, en toen zag ik hem bij het Armstrong Memorial. Hij had kennelijk haast om ergens heen te gaan en toen sprong hij op de bus naar Leazes Park. Ik weet niet wat me bezielde om hem te volgen.' Hij zweeg even en vervolgde: 'Ja, ik weet het wel. Sinds die laatste keer ben ik hem altijd blijven verdenken.' Weer zweeg hij, maar ze vroeg niet: 'Hoe wist jij het?' omdat ze al had begrepen hoe weinig hem in de afgelopen jaren was ontgaan. 'Hij stapte uit op het eind van Queen Victoria Road, liep om het ziekenhuis heen en ik dacht net dat ik hem kwijtgeraakt was, toen ik hem het park in zag lopen. Ik liet de auto staan en volgde hem. Toen hij het park uit kwam, nam hij de Barrack Road en liep toen straat in, straat uit in de richting van Arthur's Hill. Hij liep meer dan tien minuten voordat hij het achterstraatje van Quilter Street in liep. Ik kon net niet zien welk huis hij binnenging, want tegen de tijd dat ik daar kwam was hij al verdwenen.'