'Het gaat voorbij. Het moet wel overgaan.'
'Ik hoop bij god dat je gelijk hebt.' Hannah wreef met een homp zeep over haar mollige armen. 'Maar als het niet overgaat?'
'Het moet gewoon,' zei Florence kordaat. 'Er is daarboven geen greintje hoop voor hem, op geen enkele manier. Dat zie je zelf toch ook wel? Ze verschillen van elkaar als appels en peren.'
Florence had zich omgedraaid om rechtstreeks tegen Hannah te praten. Hannah stond met haar rug naar de gootsteen toe haar onderarmen af te drogen met een ruwe handdoek en zei: 'God mag weten waarom hij altijd pech heeft? Waaraan heeft hij dat verdiend? Hij heeft zijn leven lang alleen maar voor anderen gezorgd, aan andere mensen gedacht. Zo is het toch, Florence?'
'Ja, Hannah, zo is het.' Florence keek weer neer op haar deeg.
'Er bestaat geen gerechtigheid,' zei Hannah, en ze smeet de handdoek van zich af. 'Of...' Ze zweeg tot ze bij de tafel stond. Toen keek ze Florence schuin aan en vroeg: 'Of krijgt hij de straf die voor mij bedoeld was. Voor de zonde van de vaders?'
'Hou op, Hannah. Hou op. Je weet best dat je onzin praat.'
'Ay, Florence.' Hannah haalde diep adem. 'Daar ben ik niet zo zeker van. En weet je? Ik zou hier en nu willen doodvallen, ik zou meteen mijn leven geven als hij daardoor een beetje gelukkig kon worden, al was het maar voor heel even. Of het nu goed of fout zou zijn.'
'Ma! Hannah! Ma! 'Moira en Barney riepen het al vanaf het erf en kwamen toen binnenvallen. Ze trokken zich op aan de rand van de tafel en wezen omhoog voordat ze weer genoeg adem hadden om te zeggen: 'Er brandt licht. Er brandt licht boven.'
Florence en Hannah keken elkaar even aan en Hannah zei: 'Zo, zo. Zijn ze terug?' En Florence vroeg aan Moira: 'Waar is Vin? Zit hij nog in zijn werkplaats?'
'Ja,' zei Barney gauw. 'Davy is het hem gaan vertellen. We waren op de rotsen en toen zagen we vandaar het licht.'
'Mogen we naar boven gaan, ma?' vroeg Moira, en Florence zei: 'Ja. Ga maar kijken of ze nog genoeg hout hebben.'
'Ja, hoor. Ze hebben genoeg,' zei Barney. 'Onze Vin heeft ons hele stapels naar boven laten brengen.'
'Ach, natuurlijk,' zei Florence. 'Nou, breng ze dan maar wat melk. Vraag aan je vader of hij je een volle kan geeft.' Ze zei er niet bij 'en kijk wie er boven zijn.' Dat zouden ze haar uit zichzelf wel vertellen als ze terugkwamen...
Aan de overkant van het erf wilde ook Vincent dolgraag weten wie er allemaal boven waren.
Ongeveer een half uur later kwamen de kinderen weer terug en Davie stormde de werkplaats binnen en riep: 'O? Vin! Je moet komen kijken wat ze allemaal voor ons heeft meegebracht. We hebben allemaal iets gekregen. En ma en Hannah hebben schemerlampen gekregen. Prachtig zijn ze.'
'Fijn zo.' Vincent ging rechter op de werkbank zitten en vroeg bedaard: 'Zijn ze er allemaal?'
'Meneer is er niet, alleen mevrouw en Peter. En Peter vraagt of je wilt komen helpen met de schemerlampen, want hij is bang dat wij ze zullen breken. O, ze hebben van alles meegenomen.' Davie stond op het punt om weer naar buiten te hollen, maar hield zich even in. En alsof Vincent aan het andere eind van het erf stond, schreeuwde hij: 'Ze heeft ziek in bed gelegen!' En weg was hij weer.
Ziek in bed gelegen. Dat was het dus. Hij had er nooit aan gedacht dat ze ziek zou kunnen zijn. Hij had zich van alles in zijn hoofd gehaald, behalve dat. Hij zoog zijn longen vol zuurstof, wat hem een gevoel van lichtheid gaf, schakelde de machines uit, rolde zijn mouwen naar beneden, klopte het zaagsel van zijn broek en trok het jasje aan dat aan de deur hing. Ten slotte haalde hij net voor hij de deur uitliep nog even een kam door zijn haar. Hij had geen spiegel om in te kunnen kijken. Hij keek trouwens zelden in de spiegel omdat wat hij daar zag hem helemaal niet beviel.
Terwijl hij het erf overstak riep zijn vader uit de stal: 'Ze zijn weer terug, hè?' en hij knikte. Meer niet.
Toen hij om het huis heen liep en op het terras stapte dacht hij: waarom heb ik vandaag de haard niet aangestoken. Hij deed het elke dag, maar uitgerekend vandaag niet.
Hij klopte op de eiken deur en wachtte. Peter deed open. Hij keek vrolijk en begroette hem opgewekt: 'Hoi, Vin,' zei hij. 'We zijn er net.'
'Ja, dat zie ik. En het grootste deel van mijn familie is er ook al, zie ik.' Hij knikte naar Moira, Barney en Joseph die rond de bank geschaard stonden. Vervolgens keek hij naar Constance, die erop zat. Ze keek hem aan en stond op. 'Dag,' zei ze.
'Dag,' antwoordde hij.
'Het... het is een beetje laat om je nog gelukkig kerstfeest te wensen.' Ze wees naar de ronde tafel die was beladen met pakjes. 'Maar ik ben nog op tijd voor nieuwjaar.'
'Je bent ziek geweest, hoorde ik?'
'Ja, ik had griep. Ik dacht dat de voorlaatste keer dat ik griep had erg was, maar dat was niets vergeleken bij deze. Je zegt algauw "griep" tegen een verkoudheid, maar dit was het echte werk.'
Hij keek intens naar haar. Haar gezicht was mager en flets, de bruine ogen leken enorm. 'Was het dan wel verstandig om naar buiten te gaan?' vroeg hij.