Ze werd nog bleker onder zijn priemende blik. Ze trilde van verontwaardiging en woede. Misschien had Jim gelijk wat hem betreft. Ze zocht naar woorden om hem te treffen, om hem op zijn plaats te zetten en toen zei hij: 'Ben... ben ik te ver gegaan?'
Ze had kunnen zeggen: 'Ik vind van wel, u bent veel te ver gegaan, meneer O'Connor. Trouwens u weet niet eens waar u over praat.'
'Nee, nee, hoor.'
Hij boog zijn hoofd. 'Het spijt me. Weet u... ik praat haast nooit met iemand, en nooit hier.' Zijn blik ging omhoog en hij keek de werkplaats rond. 'Deze plek is te vol met mijn gedachten. Het is... de enige plaats waar ik mezelf kan zijn. U... had hier nooit moeten komen. Maar dat was niet uw schuld. Het was zoals altijd de schuld van mijn vader.'
Ze wendde zich van hem af en liep stijfjes naar de deur. Voordat ze die echter kon openmaken, reikte hij over haar schouder en hield hem dicht. Op smekende toon zei hij: 'Spreekt u... hier niet over aan de overkant, alstublieft?' Hij knikte naar het huis. 'Mijn moeder is zo blij met u in de Hall. Ze heeft al jaren niemand, ik bedoel... nooit iemand van haar eigen stand... gehad om mee te praten. Alstublieft. Spreekt u hier niet over?' Hij boog zijn hoofd en keek haar recht aan. Ze zei afgemeten: 'Nee, natuurlijk niet.'
Hij rechtte zijn rug, hield de deur voor haar open en ze liep langs hem heen naar het erf. Er was niemand te zien. Ze klopte niet aan, maar haastte zich door het gat in muur en klom naar boven.
Thuisgekomen bleef ze onder aan de trap staan. Ze drukte haar hand stijf tegen haar wang. Ze trilde over haar hele lichaam. Wat een vreemde man was dat, zo intens en ook zo vervuld van bitterheid. Hij was op de een of andere manier vreselijk gekwetst en dat had hem zo getekend dat uit alles wat hij zei verbittering sprak. Maar om zoiets te zeggen over Jim en Peter... Langzaam liet ze haar hand zakken en ging in de grote leunstoel zitten. Maar hij had gelijk. Elk woord dat hij had gezegd was waar. Hoewel dat hem, als buitenstaander, nog niet het recht gaf het te zeggen. Wat een eigenaardige dingen zei hij. Het gevoel van onrust overviel haar weer. Het leek er inderdaad op dat er iets niet klopte daarbeneden.
Een tijdje later, toen ze tegen de schemering op het terras zat en wenste dat het al de volgende dag was, omdat Peter dan thuis zou komen, en zelfs wenste dat Jim zou verschijnen, zoals hij de afgelopen week al twee keer had gedaan, verscheen Vincent O'Connor om de hoek van het huis en liep naar haar toe. Hij had een bruin pakje bij zich en ze voelde dat ze begon te trillen toen ze hem zag naderen. Ze dwong zichzelf om rustig te blijven zitten. Toen hij voor haar stond gaf hij haar het pakje: 'Ik hoop dat u dit teken van vrede van me wilt aannemen.' Hij glimlachte. Het was de eerste keer dat ze hem zag lachen en het veranderde zijn hele gezicht. Ook zijn stem klonk vriendelijker. Dit was niet dezelfde man die haar had toegesproken in de werkplaats.
Ze nam het pakje aan. Voordat ze het opende wist ze al wat erin zat. Toch trok ze het touwtje los en keek weer naar het barende schaap. En ze dacht hoe mooi en hoe goed het was, en hoe diep menselijk. Ze zei zachtjes: 'Dat is... ontzettend aardig van u, maar ik kan het niet aannemen.' Ook zij glimlachte nu. 'Niet vanwege... Ik ben niet boos meer, maar dit is veel te mooi om weg te geven. Als het een van die paardjes geweest zou zijn, had ik het graag geaccepteerd.'
'Die paardjes zijn niks. Commerciële rotzooi. Ik zou u dat nooit durven geven. Als u echt niet meer boos bent, neemt u dit aan. En als u wel boos bent, dan geeft u het maar terug.'
'Als u het zo stelt, heb ik geen andere keuze.'
Ze wilde overeind komen uit de ligstoel, maar dat lukte niet meteen met het beeldje in haar hand. Zijn hand zakte tot op de hoogte van haar elleboog, maar hij raakte haar niet aan. Wel nam hij het beeldje van haar over, zodat ze steunend met beide handen op de leuningen kon opstaan. Hij gaf haar zwijgend het beeldje terug en ze zei: 'Ik ben u heel dankbaar. Het zal prachtig staan op de schoorsteenmantel.'
Ze liep langs hem heen en merkte pas binnen dat hij haar niet was gevolgd. Zich omdraaiend vroeg ze: 'Wilt u niet even binnenkomen?'
Hij stapte naar binnen en bleef op de drempel staan kijken hoe ze het beeldje op de schoorsteenmantel zette. Ze deed een stap terug om het te bewonderen en zei: 'Het lijkt wel alsof het hiervoor gemaakt is.' Hij antwoordde zachtjes: 'Dat is het ook, jaren geleden.'
'Echt waar?' Ze keek hem verbaasd aan.
'Ja, echt waar.' Zijn kin trilde. 'Het is grappig hoe de dingen soms lopen, maar dat beeldje is speciaal voor deze schoorsteenmantel gemaakt.'
Hij kwam nu dichterbij. Hij keek niet naar haar, maar liep langs haar heen naar de haard. Terwijl hij strak naar het beeldje stond te kijken vroeg ze niet waarom hij het er niet eerder had neergezet. Maar het gevoel van onrust beving haar weer.
'Ik wilde net koffie zetten. Wilt u ook een kopje?' Zulke dingen zei ze in de flat tegen het bezoek en ze vond het heel gewoon om het in dit nieuwe huis ook te zeggen. Het bezoek hier keek haar echter zo onthutst aan dat het leek alsof ze hem een onfatsoenlijk voorstel deed. 'Nee. Nee, dank u,' zei hij haastig.