'O, nee toch.' Constance klakte met haar tong. 'Ik had het aan de mannen willen vragen. O, jeetje.'
'Maak u geen zorgen. Mijn man of Vincent heeft dat zo gefikst.' Florence wees nu naast de open haard en zei: 'Ze hebben er al wat hout neergelegd, maar daar zult u niet lang mee doen. Als u van plan bent hier een tijd te blijven, zal ik zorgen dat ze een goede voorraad aanleggen.'
'Dank u. Dat zou geweldig zijn. We zullen hier tot het einde van de herfst waarschijnlijk vaak zijn. Ik... weet het nog niet precies.'
'Uw man ziet het zeker niet zo zitten.' Het was een directe vaststelling.
Weer keken ze elkaar aan. Constance sloeg haar ogen neer en zei: 'Niet echt, nee. Maar hij heeft ook nog nooit geprobeerd om buiten te wonen.'
Florence O'Connor knikte. Ze draaide zich om en liep door de lange kamer naar het terras, waar ze een paar minuten zwijgend uitkeek over de heuvels. Toen ze zei ze zacht: 'Dit is het mooiste uitzicht ter wereld.'
'Dat vind ik nu ook.'
Ze zwegen nog een tijdje. Toen keek Florence O'Connor weer naar Constance en zei zacht: 'U moet niet vereenzamen. Kom altijd naar beneden als u behoefte hebt aan gezelschap. Het is niet goed om te vaak alleen te zijn. En als u iets nodig hebt, hulp of zo, dan hoeft u het maar te vragen. Er is altijd wel iemand.' Ze gaf Constance geen tijd om te bedanken en weg was ze. Met haar grijze hoofd statig hoog boven haar smalle, kaarsrechte rug liep ze het terras af.
Constance bleef nog een paar minuten staan en ging toen het huis weer binnen om haar grote stoel weer op te zoeken. Weer bedekte ze haar ogen, maar ditmaal om een andere reden. Ze kon bijna zeggen dat ze gelukkig was, het was een geluksgevoel dat ze nog nooit eerder had ervaren...
Een half uur later was ze op de bovenverdieping bezig haar bed op te maken, toen ze beneden iemand hoorde roepen: 'Hallo!' Boven aan de trap staand zag ze dat het Vincent O'Connor was. Hij was gekleed in het donkergrijze pak dat ze hem al eerder had zien dragen, met een blauw overhemd, bijbehorende das en zwarte schoenen. Zonder zware laarzen en de ruwe corduroy broek en jasje leek hij minder enorm en zijn gezicht minder breed. Misschien ook omdat hij een poging had gedaan om zijn haar glad te kammen. Toen ze bijna beneden was, zei hij: 'Ik heb hem aangesloten.'
'De gasfles?' 'Ja.'
Ze had hem niet horen binnenkomen en hij verklaarde zijn aanwezigheid door te zeggen: 'Ik heb op de achterdeur geklopt, maar u was er niet.'
'O, dat geeft niets,' stelde ze hem haastig gerust. Hij was zo gewend om het huis in en uit te lopen dat het moeilijk voor hem zou zijn die gewoonte af te leren.
'Denk erom dat u het gaskraantje dichtdraait als u de oven of de grillplaat niet meer gebruikt.'
'Ja. Ja, dat zal ik doen.'
'Hebt u al eerder zo'n gasfles gebruikt?'
'Nee.'
'Wees dan extra voorzichtig.'
Weer zei ze: 'Ja. Ja, natuurlijk.'
Hij draaide haar de rug toe en liep naar de deur. Halverwege bleef hij ineens staan en vroeg: 'Bent u vanavond alleen?'
'Ja. Mijn man is in Londen en mijn zoon is, zoals u weet, op vakantie.'
'Dan bent u vast niet op uw gemak. Ik heb de jongens gezegd dat ze Rip moeten brengen, met zijn hok. Die laat niets en niemand door.' Hij keek haar even over zijn schouder aan. 'Maar ik kan u verzekeren dat geen mens hier ooit komt, alleen zult u aan dat feit nog moeten wennen.' Hij keerde zich nu helemaal om en zijn gezicht leek iets milder, evenals zijn stem toen hij zei: 'Ik hoop dat u hier gelukkig zult zijn. Ik heb nog nooit iemand gekend die hier woonde en dat niet was... Ik bedoel permanent woonde.'
'Dank u. Ik zal hier vast gelukkig zijn.'
'De kinderen brengen morgenochtend melk voor u mee als ze Rip komen halen. Zoals mijn moeder ook al heeft gezegd: als u iets nodig hebt wat we in huis hebben, kunt u het krijgen.'
Ze glimlachte naar hem, haalde diep adem en zei: 'Ik kan u niet zeggen hoe dankbaar ik... u allen ben.'
Hij staarde haar enkele seconden lang aan en zei: 'Ik ben weg tot het weekend. Tot ziens.'
'Tot ziens.'
Ze keek hem na zoals ze ook zijn moeder had nagekeken, toen hij over het terras liep. Hij leek voor dezelfde afstand half zo veel stappen nodig te hebben. Ze schudde peinzend haar hoofd. Waar vond je nog zulke aardige mensen? Zelfs hij was aardig, op zijn eigen stugge, strenge manier. Wat ging hij doen de komende twee dagen? Op de een of andere manier leek het niet te kloppen dat hij er zo stads uitzag. Hij zag er heel toonbaar uit. Ja, heel anders dan in zijn werkkleding. Ze zou dolgraag willen weten waarvoor hij die duizend pond zo hard nodig had. Misschien wilde hij wel trouwen en was het voor een huis... Maar hij had dit huis toch? Anderzijds, hij wilde misschien dichter bij zijn werk wonen. Maar hij werkte toch op de boerderij, in dat bijgebouw? Wat deed hij daar eigenlijk? Ze had het niet gevraagd en niemand had het nog nodig gevonden het haar te vertellen.
De volgende ochtend werd ze, in een vreemd bed, gewekt door gedempte stemmen die opstegen van het terras. Nog slaperig rekte ze zich uit met haar handen hoog boven haar hoofd. Ze had de hele nacht als een blok geslapen. Merkwaardig. Dat was haar in jaren al niet meer overkomen... En nog wel terwijl ze helemaal alleen was.