Hij stond nu met neergeslagen ogen naar de ruwe stenen van het terras te staren. Ze kon niet zien hoe haar woorden bij hem gevallen waren, maar hij zei kalm: 'Nee, ik heb geen notaris. Het kan allemaal geregeld worden door die van u. Ik ben om tien uur bij u.'
Ze haalde een visitekaartje uit haar tas en zei: 'Komt uw... vader mee? Ik bedoel voor de nodige afspraken met betrekking tot de overdracht? Als we de notaris morgen kunnen zien, natuurlijk.'
'Nee, mijn moeder komt mee. Het huis is van haar.'
'Uitstekend.'
Het huis was van zijn moeder, maar hij had gezegd dat hij het geld wilde. Het was een beetje verwarrend.
'Ik heb de deur opengelaten.' Hij gaf een knikje naar het huis. 'Misschien wilt u nog een keer gaan kijken.'
'Dank u.'
Hij boog zijn hoofd bij wijze van afscheid en liep abrupt naar de rand van het terras. Aan het einde ervan bleef hij ineens weer staan en vroeg: 'Van welke kant bent u gekomen?'
'We hebben de auto bij Woodpark geparkeerd.' Ze wees achter haar.
'Woodpark!' Zijn zware wenkbrauwen schoten omhoog. 'Dat is drie kilometer hiervandaan. Er is een veel kortere weg, twee eigenlijk.' Hij gebaarde met zijn hoofd: 'Een ervan komt net achter ons huis uit en de andere vlak achter dit huis. U kunt met de auto tot op maar een paar minuten lopen van het huis komen.'
'O.' Ze glimlachte tegen hem, hoewel hij een eind bij haar vandaan stond. 'Dat is goed om te weten. Ik stond me al af te vragen hoe we alles hier moesten krijgen. Meubels, bedoel ik.'
'Dat zal best lukken.' Hij draaide zich om en verdween achter het huis. Het volgende moment zwierde Constance in Peters armen over het terras. Ze protesteerde maar proestte van het lachen, en sloeg meteen de hand voor haar mond. Toen ze Peter eindelijk had gekalmeerd, keek ze over het terras in de richting waar Vincent O'Connor was verdwenen en zei: 'Niet doen. Hij zou kunnen denken dat we om hem lachen.'
'Waarom zou hij dat denken?' Peter barstte weer los. Hij sprong over de restanten van hun picknick heen en verdween in het huis. Opgewekt ging ze achter hem aan. Ze zag hem met uitgestrekte armen onder aan de trap staan, met de handen op de knoppen van de leuning. Ze bleef staan om te zien wat hij zou gaan doen. Zou hij de trap opstormen of uitgelaten door de benedenkamer hollen? Hij deed geen van beide. Hij liet zijn armen langs zijn lichaam vallen en draaide zich langzaam om. Hij lachte niet meer toen haar aankeek en zei: 'Het zal niet hetzelfde zijn als hij ook komt.'
'Peter!'
'Het zal niet hetzelfde zijn, dat voorspel ik je.' Met gesloten ogen schudde hij heftig het hoofd. 'Hij zal het helemaal anders maken, hij zal er zijn stempel op drukken. Kun je hem... de flat niet geven en zelf hier gaan wonen?'
'Peter, ik kan hier niet alleen gaan wonen. Ik denk van niet, tenminste. Ik ben nog nooit alleen geweest. Weet je...' Ze boog naar hem over en probeerde het hem uit te leggen: 'Weet je, ik heb mensen... iemand... nodig om me heen. Dat begrijp jij niet.'
'Ik begrijp het wel.' Hij liep naar het podium onder het raam. Hij ging op de rand zitten, legde zijn ellebogen op zijn knieën en liet zijn handen tussen benen bungelen: 'Je bent al de hele tijd alleen. Eenzamer dan nu kun je niet zijn. Ik denk dat het goed zou zijn hem de flat te geven om van hem af te zijn.'
Ze liep naar hem toe en keek op hem neer. 'Ik vind het vreselijk je zo te horen praten. Hij is tenslotte je vader.'
Hij keek naar haar op. Zijn blik en zijn woorden waren die van een volwassene: 'Ik vraag me af hoe dat mogelijk is.'
'Peter!'
'O, doe niet zo geschokt. Volgens mij moet je bij hem weg, voordat het te laat is en je spijt krijgt dat je bent gebleven.'
4
'Weet je wat jij bent? Een smerig, rancuneus kreng. Een stiekeme, geraffineerde trut.' Jim Stapleton zat in zijn werkkamer achter zijn bureau. Zijn onderarmen lagen krampachtig gekruist over een paar vellen tekst en zijn adamsappel ging op en neer in zijn dikke keel. 'Je treitert me het bloed onder de nagels vandaan om me dingen te laten doen waar ik achteraf spijt van zou krijgen, of waar ik vanuit jouw standpunt bekeken onder zou moeten lijden. Je zou willen dat ik jou aftuigde. Of hem. Dat ik iets zou doen wat me duur zou komen te staan.'
'Zoiets heb ik helemaal niet nodig.' Het was eruit voordat ze het wist en ze betreurde dat ze het had gezegd. Hij leunde achterover in zijn bureaustoel. Ze zag dat zijn handen trilden, dat zijn gezicht verstrakte en ze wist dat hij kookte van woede. Ze besefte ook dat hij gelijk had. Ze wilde al heel lang niets liever dan dat hij iets zou doen wat de breuk tussen hen onherroepelijk zou maken. Het was onlogisch om dat te wensen, want daarvoor had ze hem niet eens nodig. Ze beschikte zelf over het wapen om van hem af te komen. Waarom had ze het dan nog niet gebruikt? Omdat het haar eigen tekortkomingen aan het licht zou brengen? Dat was ongetwijfeld een reden. De voornaamste redenen waren Peter en de schaamte die hij zou voelen. De schaamte om een vader te hebben die anders was dan andere vaders. Maar Peter was toch ook weer niet alleen de voornaamste reden. Er waren zo veel redenen geweest waarom ze bij deze man was gebleven, waarom ze het al die jaren bij hem had uitgehouden. Een deel van het antwoord lag in wat ze gisterochtend had gezegd in de lege woonkamer van de Hall: 'Ik denk niet dat ik alleen kan wonen.' Tot dat moment had ze niet geleerd alleen te zijn en daarom was ze bang om alleen te moeten wonen. Ze wist dat die angst om alleen te zijn was ontstaan op de dag dat ze hoorde dat haar moeder niet zou terugkeren van haar lange vakantie. Dat ze zoiets als een scheiding had gevraagd. Als gevolg daarvan werd Constance een inwonende leerlinge van het klooster, in plaats van een externe leerlinge.