'Ja, dat was allemaal overduidelijk,' zei Constance glimlachend.
'Nou, dan weten we waar we over praten. Afgezien van die drie bijzaken hebben we het over het mooiste huis in de hele streek, al zeg ik het zelf. Een huis met karakter. Mijn vrouw is er geboren, hè, Florence?'
'Ja.' Florence O'Connor ging aan de andere kant van de tafel staan en keek Constance aan. Haar gezicht straalde rust uit, hoewel er een zweem van droefheid in te bespeuren viel. Ze leek Constance een vrouw van weinig woorden, en ze had er moeite mee haar te koppelen aan die rondborstige, goeiige Ier met zijn pretogen. Ze kon zich bijna voorstellen dat ze zou zeggen: 'Dat is alles, O'Connor', waarna de man aan zijn pet zou tikken en zich terug zou trekken. Florence O'Connors stem was, net als haar gezicht, een tikje autoritair. Ze vertelde: 'Mijn moeder is er ook geboren, en haar moeder en haar moeders moeder. Het is gebouwd in 1822.' Ze wees het vertrek rond. 'Want dit huis werd te klein voor de familie.'
'O, ja,' kwam Sean tussenbeide. 'De Wheatleys hadden gezinnen met veel kinderen. Een keer zelfs achttien. En wist u dat dit gehucht en de muur eromheen uit de zeventiende eeuw zijn? Niet te geloven, toch? In die tijd woonden hier tien gezinnen, allemaal Wheatleys. Ja, dat was een goede familie en ze bouwden goede huizen. Deze huizen zullen er nog staan als die flats die ze nu overal neer-poten alweer wegrotten. Maar even terugkomend op de Hall...'
'Noemt u dat huis de Hall?' Peter klonk een beetje verbaasd. Sean O'Connor keek hem aan en zei achteloos: 'Shekinah Hall, voluit.' Hij sprak het uit als Schjie-kie-nao.
'Wat een aparte naam,' zei Constance. 'Wat betekent het?'
'O, het betekent gewoon "wonen"... Een plek om te wonen.'
'We noemen het ook Snow Hall,' zei Moira lachend. 'Want als je daar in de winter binnen zit en het sneeuwt hard, dan kom je er nooit meer uit...' Ze maakte haar zin niet af onder de dreigende blik van haar moeder en Sean riep uit: 'Kinderen! Wat een straf! Als ik niet zo van je hield zou ik je nu je nek omdraaien.' Hij boog zich voorover naar zijn dochter, en hoewel de blik van haar moeder indruk op haar had gemaakt, lachte ze naar haar vader en vroeg: 'Zal ik Vin halen?'
'Ja, doe dat, klein kreng. Haal hem maar. We kunnen niets zonder Vin.'
'Ik ga maar weer eens aan de was,' zei Hannah.
Constance was de vrouw die hen binnen had gebracht glad vergeten. Ze keek om en zag dat ze nog altijd naast de deur stond. Florence O'Connor keek ook even om en zei: 'Nee, Hannah. Je moet hier blijven. Ik wilde trouwens net thee inschenken.'
'Aha, dat verandert de zaak. Wie gaat er nu weg als er een bakkie thee aankomt?' Hannah liep naar het raam en ging zitten op een houten stoel met een hoge rugleuning, intussen de mouwen van haar blouse naar beneden rollend en de manchetten dichtknopend. Constance kon haar niet plaatsen in deze huishouding. Ze moest een soort bediende zijn, ze was geen familielid. Nee, ze dacht niet dat ze familie was. Met de bedoeling erachter te komen welke band er bestond tussen haar en de Ierse man en zijn Engelse vrouw, vroeg ze aan Florence: 'Hebt u een groot gezin?'
Florence O'Connor stond bij het vuur en goot water uit de grote zwarte gietijzeren ketel in een grote aardewerken theepot. Ze klonk moedeloos toen ze zachtjes zei: 'We hebben tien kinderen gekregen.'
'Tien! Dat noem ik nou een groot gezin.' Constance knikte glimlachend naar Sean O'Connor, die terugknikte en zei: 'Het is in elk geval een even aantal. En we houden van kinderen. We zijn allebei dol op kinderen.' De glimlach verdween van zijn gezicht en zijn stem werd ernstiger. Hij werd een compleet andere man, die zich niet meer als boerenknecht gedroeg, maar als heer des huizes.
In de andere kamer vermengde Moira's gelach zich met zware voetstappen en toen Constance naar de deur keek zag ze achter het kind de grote man die Harry had beschreven.
Hij moest zijn hoofd buigen om door de deur te kunnen. Hij droeg een corduroy broek en een geruit, openstaand hemd. Hij keek eerst naar Peter, die pal tegenover de deur zat, en vervolgens richtte hij zijn blik op Constance.
Hij had een hard gezicht met uitstekende jukbeenderen. Zijn mond was breed en zijn volle lippen leken vergeleken met de rest van zijn gezicht opvallend zacht. Uit de verte gezien leken zijn ogen kleurloos, maar ze keken haar doordringend aan en ze doorstond maar met moeite zijn strakke blik. Ze begreep dat Millie bang voor hem was geweest. Hij was zo groot, zo onverbiddelijk en afstandelijk. Dat was het woord dat hem nog het beste typeerde, afstandelijk.
Zijn vader zei: 'Deze dame, mevrouw...?' Hij pauzeerde en Constance zei: 'Stapleton.'
'Mevrouw Stapleton. Ze heeft belangstelling voor de Hall, Vin.'
'O, ja?' De grote man kwam dichterbij. 'Hebt u het al bekeken?' 'Ja.'
'En vindt u het wat?'
Ze keek naar hem op. 'Ik vind het een heel mooi huis. Ik weet niet of ik er permanent zou kunnen wonen, maar... om te beginnen kunnen we er de weekends doorbrengen. Tenminste, als het betaalbaar voor me is.'