'Ja, gelukkig.' Constance bleef even op de groene helling staan om op adem te komen en keek weer naar de onafzienbare woeste schoonheid die zich links van haar uitstrekte. Rechts was het landschap heuvelig, waardoor je niet ver kon kijken, behalve in de vallei net onder haar, waarachter weer een andere hoogte lag. Ze liep net weer door toen Peter riep: 'Hier is het pad!' Goddank, dacht ze. Ze had al jaren niet zo'n eind meer gelopen. Niet over zulk terrein tenminste, en ook niet op zo'n manier, door zijwaarts glijdend en glibberend heuvels af te dalen, om dan weer te moeten klimmen, enkel voor de volgende glibber- en glijpartij.
'Het moet achter die hoogte liggen.' Hij wees opgewonden voor zich. Op een drafje holde hij over het ruige pad. Ze volgde wat bedaarder dan hij en toen ze hem zag stilstaan begreep ze dat hij het huis had gevonden. Hij keek niet naar haar om en zei ook niets toen ze naast hem kwam staan. En ook zij staarde naar het huis.
Ze was moe, ze had het warm, ze had dorst en haar hoofd liep om van al haar problemen. Ze voelde zich haast verplicht om iets van opwinding te voelen, al was het maar om recht te doen aan het enthousiasme van Harry en Millie. Maar er gebeurde niets. Peter keek haar aan. Ze beantwoordde zijn blik met een glimlach, maar zei niets. Ook hij bleef zwijgen, maar hij toonde genoeg opwinding voor twee, en daar liet ze het bij.
Ze moesten nog een helling af en over een grasveld naar het tegelterras lopen om bij de voordeur te komen. Het was een bruinzwarte eiken deur met een haast weggevreten onderdorpel. In het midden zat het soort gietijzeren deurknop die je eerder in een kerkdeur zou verwachten.
Peter had de mand op het oneffen terras gezet, trok haar bij haar hand mee naar het meest rechtse raam en ze drukten hun gezichten tegen de ruitjes om naar binnen te kunnen kijken. Daarna liepen ze naar het raam aan de andere kant van de deur om daar te kunnen kijken.
'Oom Harry had gelijk, die kamer loopt over de hele breedte van het huis. De voordeur staat precies in het midden. Kijk, daar loopt een trap.'
Ze schermde haar ogen af en zag de trap, die inderdaad recht tegenover de voordeur leek te liggen. Vervolgens vonden haar ogen de open haard. Hij vormde eerder een uitspringend deel van de muur en was opgetrokken uit dezelfde steen. Zelfs de schoorsteenmantel was een rand van ruwe stenen. Ze keek, ditmaal met een glimlach in haar blik, naar Peter en zei: 'Ze hadden gelijk. Het heeft wel wat.'
'Laten we naar de achterkant gaan en proberen of we erin kunnen.'
'O, nee. Ik wil die grote man niet tegenkomen.' Haar glimlach werd nog breder. 'Als hij Millie bang kon maken, dan mij zeker. Laten we iets drinken. Ik dek de stoep, die is breed genoeg om als tafel te dienen.'
Ze bleef naast de brede, rechthoekige trede wachten tot hij de mand bracht. Ze spreidde een plastic zeiltje uit over de steen en stalde er hun eten op uit. Ze trok haar jas uit die ze in de lengte dubbel vouwde, en ze gingen erop zitten om te eten.
Constance reisde al vanaf haar dertiende. Ze kende Zwitserland,
Oostenrijk, Spanje en Frankrijk. Ze had er vakanties doorgebracht bij gastgezinnen, maar nog nooit had ze zo'n ongeëvenaard panorama gezien als dit. Het land dat glooiend afliep naar een riviertje, of een snelle beek, zag er zelfs op deze warme zomerdag woest en onheilspellend uit.
Ze bedacht hoe vreselijk het moest zijn om hier in de winter te wonen, maar tegelijkertijd wist ze ook dat ze, vreselijk of niet, het huis wilde zien en er misschien zelfs een winter in wilde meemaken. Als toppunt van tegenstrijdigheid hoorde ze zichzelf ongewoon bruusk tegen Peter zeggen: 'Ik zou hier nooit kunnen wonen, Peter! Niet in mijn eentje. Hoe moet ik in godsnaam bij de weg komen? En die eenzaamheid...'
'Natuurlijk niet. Het idee. Er is toch geen sprake van dat jij hier zou wonen? Maar... het is hier wel prachtig. Schitterend. En geen mens in de buurt. Geen enkel huis in de omgeving.'
'Toch moet er wel ergens een huis zijn, van die man, die eigenaar.'
'Ja, waarschijnlijk daar ergens.' Hij wees naar de kant van het terras waar het terrein er bosachtig uitzag. Met nog steeds uitgestrekte arm zei hij ineens nadrukkelijk gedempt: 'Kijk. Zie jij wat ik zie?'
Constance leunde voor hem langs en keek over het terras. Aanvankelijk zag ze slechts de donkere bomenrij. En toen zag ze het meisje uit de schaduw komen. Toen ze op het terras stapte zag Constance dat ze hoogstens een jaar of twaalf was.
Peter en zij gingen staan en lieten het kind dichterbij komen.
'Hallo.' De begroeting had iets persoonlijks, alsof ze elkaar al een tijdje kenden. 'Zitten jullie te eten?'
'Ja,' knikte Constance. 'Het is hier zo prachtig. We... zijn toch niet in overtreding?'
'In overtreding!' De grote, blauwe ogen fonkelden guitig. 'Nee hoor. Verderop in de vallei is het pas verboden.' Ze wees op het riviertje beneden. 'Hier is het niet verboden. Dat zegt Vin.'
Constance keek tersluiks naar Peter en ze wisselden een glimlach uit. Toen keken ze allebei weer naar het meisje. Ze was tenger, helemaal geen struis buitenkind. Ze had donkerblond haar en haar huid leek doorschijnend porselein. Constance vroeg: 'Wil je ook een boterham?'