‘Wat?!’ Dit kan hij niet menen.
‘Mijn huisgenoten zullen trouwens nooit geloven dat ik u vandaag in mijn stoel heb gehad,’ zegt de knul nog.
Ik negeer zijn opmerking en dwing hem alles te proberen om die graat nu te verwijderen.
‘Helaas, het spijt me, maar u zult toch echt morgen terug moeten komen voor de operatie. Het zal onder narcose gebeuren, dus u merkt er uiteindelijk niets van.’
Ik kan alleen maar hopen dat ik weer wakker word. Thuis huil ik om de operatie, om Antonie, omdat ik alleen ben, omdat ik wil dat iemand me troost, omdat ik wil dat Antonie me troost en omdat het allemaal klote is. En dan val ik in slaap.
Een paar maanden later zijn we met de hele familie bij de ouders van Antonie aan het lunchen. De kinderen spelen met zijn ailen op de trampoline in de tuin. Opeens komt er een nichtje aanrennen. ‘Vlinder huilt, er is iets met haar voet!’
Ik wil naar haar toe vliegen, maar iemand anders is me al voor. Vlinder wordt op een bank gelegd, ze kermt van de pijn. Het zal toch niet? Voorzichtig bewegen we haar enkel. Dat gaat, dus hij zal niet gebroken zijn. Vlinder wil blijven liggen en valt bijna meteen in slaap. Maar er is een stemmetje in me dat mij aanzet tot actie. ‘Ik wil toch naar het ziekenhuis,’ hoor ik mezelf zeggen, ‘voor de zekerheid.’
Als er foto’s gemaakt zijn, is het duidelijk: Vlinder heeft haar enkel gebroken. In dit ziekenhuis kunnen ze niet veel, behalve haar voet spalken. In Amsterdam zal er nog een foto gemaakt worden en moet haar been in het gips.
De volgende dag bel ik het ziekenhuis. We kunnen er meteen terecht en er worden foto’s gemaakt. ‘Kunnen jullie ook foto’s van haar andere enkel maken? Een tijd terug is ze met haar voet tussen de spaken gekomen en ze loopt nog steeds niet echt goed,’ zeg ik.
Als de foto’s gemaakt zijn, laat de dokter me ze zien. Verrassing: er zit een keurig genezen breuk in de enkel waarmee ze tussen de spaken is gekomen... Mijn god, wat erg, ik heb mijn dochter laten doorlopen op een gebroken enkel en nu is haar andere enkel ook gebroken. Ik kijk Vlinder aan. Ze lacht lief en zegt: ‘Zie je wel dat ik echt pijn had.’ Ach, meisje toch, denk ik, wat verdrietig allemaal.
Vanaf dat moment bied ik elke dag wel tien keer mijn excuses aan. Met een been in het gips til ik haar iedere keer op, naar school en thuis naar boven, alle trappen op en neer. Ik ben blij dat ze na zes weken weer mag lopen, maar Vlinder is onzeker en bang. Ik zoek een fysiotherapeut voor haar en hoe vervelend ze het ook vindt, het helpt.
We wonen nog steeds bij Kristiaan, inmiddels al veel langer dan drie maanden. Ik krijg steeds meer behoefte aan een eigen plek, maar het huis van Reinout en Daniëlle is nog niet klaar. Merlijn, Vlinder en ik gaan er af en toe kijken en we verheugen ons op de open haard en de tuin, allemaal voor onszelf.
Na een maand of zes heb ik het gehad. Ook Merlijn is nu toe aan een eigen plek, een eigen kamer. Hoe geborgen en veilig het hier bij Kristiaan en Sanne ook is, we verlangen zo naar iets van onszelf.
En eindelijk is het dan zover. Op 1 juni 2011 kunnen we verhuizen naar de Valeriusstraat. Wat heerlijk! Er zijn veel mensen die ons helpen, maar aan het einde van de dag gaat iedereen weer naar huis. Ook al wilde ik het zelf zo, het voelt meteen weer heel alleen. Een beetje bang, maar tegelijk ook klaar voor een nieuwe fase doe ik de deur achter de laatste die weggaat op slot.
We hebben ieder een eigen slaapkamer, maar in het begin slapen Merlijn en Vlinder toch nog alle twee bij mij, een bij mij in bed, de ander op een matras ernaast. Vrij snel went ook dit weer: een huis op de begane grond, een bankje voor de deur, iemand die op de ramen klopt voor een kopje thee of een glas wijn.
De school van Vlinder is vijf minuten fietsen, Merlijn doet er maximaal tien minuten over, en zo krijgt ons leven langzaamaan weer een normaal ritme. Merlijn zit op voetbal, Vlinder op ballet, en beiden krijgen steeds meer vrienden en vriendinnen. Net een normaal gezin.
Voor mij is het elke dag weer dubbel. Het gemis is enorm, maar de liefde en aandacht van iedereen om ons heen hartverwarmend. Zelfs de reacties van mensen op straat raken me. Ik voel me gedragen. Maar thuis, als de kinderen op school zijn, pak ik, net als toen we nog bij Kristiaan woonden, weer de doos met rouwpost die ik heb gekregen sinds 6 oktober 2010. De enorme stapels, die door de post met elastiekjes bijeengebonden zijn, helpen me om bij mijn verdriet te komen. Het dagelijks leven vraagt zoveel aandacht en ik heb heel sterk het gevoel dat ik het gezellig moet maken. Niet te veel bij de pakken neer mag zitten en door moet gaan, zoveel mogelijk leuke dingen doen. Het is al zwaar genoeg geweest. Dat Antonie niet meer kon genieten, wil niet zeggen dat wij dat nu ook niet meer mogen. Het is goed om juist wel te genieten, om het leven te vieren, plezier te hebben. Dat wordt mijn nieuwe motto: vier het leven.