Mijn hart staat stil. ‘Hoe laat belde hij?’ vraag ik. Ik probeer zo rustig mogelijk te praten.
Ze denkt even na. ‘Rond halfvijf, geloof ik.’
‘Oké, dan kom ik haar zo halen. Ik ben over tien minuten thuis en daarna kom ik meteen naar jullie toe.’ Mijn stem klinkt volgens mij normaal, maar ik weet niet hoe snel ik naar huis moet. Halfvijf? Toen kreeg ik hem al niet meer te pakken. Wat is er aan de hand? Ik wil naar huis, de slaapkamer in rennen, Antonie uit zijn bed sleuren en boos zijn. Of blij… dat hij in bed ligt. Nee, hij zal toch niet... Ik voel me net zo afschuwelijk als twee weken geleden, maar ik kan niet verder denken dan dat ik naar huis wil. Dat ik wil dat hij opneemt. Merlijn zit naast me, dus ik probeer niets te laten merken. Maar de laatste meters zijn een hel. Als we thuis het parkeerterrein op rijden, zet ik de auto lukraak neer, gooi het portier open en been met grote stappen naar de keukendeur. ‘Ga maar vast naar je zusje,’ roep ik naar Merlijn die achter me aan naar binnen wil lopen.
Als ik de keuken binnenkom zie ik het bijna meteen. Op de tafel ligt een briefje. Met roze pen geschreven. De woorden zijn onderstreept.
POLITIE BELLEN!! NIET ZELF GAAN ZOEKEN!
27
Die avond slaap ik met de kinderen bij Onno en Albert. Ik lig in bed en ben klaarwakker. Zie de cijfers van de klok verspringen: 02.00, 02.30, 03.00… Natuurlijk ben ik in shock, maar ik ben ook helder. Die helderheid is gekomen met de klap van Antonies dood en zal niet meer verdwijnen. Iedereen slaapt, het is vier uur ’s nachts, ik denk aan Antonie.
En ineens cirkelen we om elkaar heen, alsof we ergens hoog in de lucht zijn. Het is net een hallucinatie, maar het is toch ook heel echt. Onze gezichten zijn dicht bij elkaar en we draaien, als in een dans, langzaam om elkaar heen. Het voelt alsof we in elkaar overgaan zonder dat we elkaar aanraken. Ik wil niet dat dit ophoudt, het is fijn. We zeggen niets, kijken elkaar de hele tijd aan en draaien als in trance. Dan ineens hoor ik mezelf zeggen: ‘Het is goed, ik laat je gaan.’ Ik begin te huilen en blijf het zeggen. Nu ook hardop. ‘Echt, het is oké, liefje. Ga maar.’ Het cirkelen stopt, Antonie valt en ik heb er vrede mee. Ik blijf huilen, maar voel dat het zo goed is. Ik heb hem losgelaten. Dit moest ik doen. En dan val ik eindelijk in een korte, diepe slaap.
Jou als je vrouw terzijde staan, dat deed ik graag, daar gedijde ik bij, dat gaf me zelfvertrouwen. Dat jij niet meer te helpen was, had ik moeten weten. Maar ik wist het niet… Godzijdank! Anders had ik het misschien opgegeven. Dat heb ik niet gedaan en daar ben ik mezelf eeuwig dankbaar voor.
De week tussen Antonies dood en zijn begrafenis is heftig en mooi. Heftig, omdat ik geleefd word, zoals iedereen die dicht bij Antonie staat. We moeten zoveel regelen: de rouwadvertentie, de begrafenis, waar, wanneer, hoe laat en met wie. Adressen, speeches, foto’s. Het gaat maar door. Mooi, omdat ik vanaf het moment dat ik weer thuis ben alleen maar lieve mensen om me heen heb. Veel mensen die niet alleen van mij houden, maar ook zoveel van Antonie houden en gehouden hebben.
Jij was er ook, in de roze kamer lag je erbij als een jonge god. Het is bizar hoe knap je was nu je dood was. Soms dacht ik dat je gewoon lag te slapen en zo wakker zou worden en bij ons zou komen zitten. Typisch iets voor jou. Dat deed je altijd al het liefst: je terugtrekken als er mensen waren. Vooral op de set. Dan lag je, net als nu, even met je ogen dicht te ontspannen of te ontsnappen.
Ons huis is vol mensen en ik vind het fijn. Elke avond wordt er een grote tafel gedekt en eten we met een man of twintig. Er wordt gepraat, gehuild en gelachen. Gedronken en gerookt, vuur gemaakt en veel geknuffeld. Overdag schijnt de zon en zit ik vaak met een dekentje in de tuin op de loungebank die Antonie mij voor mijn laatste verjaardag heeft gegeven. ’s Avonds blijven er ook veel mensen. Het is gek, maar ik ben blij dat ik niet meer alleen ben. Ik ben al veel te veel alleen geweest. Antonie kon het niet, met zoveel mensen om zich heen leven. Maar ik heb het al die jaren zo ontzettend gemist.
Ik wil geen nacht meer alleen slapen, bang als ik ben voor de stilte en het verdriet. In de afgelopen jaren heb ik veel gehuild, maar elke keer riep ik het een halt toe. Liet ik de angst en het verdriet niet helemaal toe. Vermande ik me, raapte mezelf weer bij elkaar om maar door te kunnen gaan. En ook nu zijn er momenten dat de paniek toeslaat, dat er een huilbui opkomt, die ik toch wegduw. Maar nu moet ik loslaten. Dit is het moment om het verdriet toe te laten en te huilen om wat er is geweest en wat er allemaal is gebeurd. Om Antonie, om zijn leven, om de kinderen, mijzelf, hoe we verder moeten, om het waarom...