Als we de spreekkamer binnenlopen, zit er tot mijn verbazing een vervanger. Onze huisarts is op vakantie. Het is een vrouw en daar ben ik wel blij om. Ze neemt ons heel serieus, ondanks Antonies pogingen het te bagatelliseren. Nadat ik mijn verhaal heb gedaan, vraagt ze ons even buiten te wachten. Ze moet een telefoontje plegen. Weer binnen zegt ze dat we terechtkunnen bij een bevriende arts in Woerden.
In de auto probeert Antonie het weer. ‘Isa, je overdrijft, ik heb toch sorry gezegd?’
Maar ik ga er niet meer in mee. Ik wil gewoon naar die arts, daarna zien we wel verder.
In Woerden blijkt dat we naar de crisisdienst zijn gestuurd. We moeten nog even geduld hebben. ‘Heel vervelend, maar de psychiater staat in de file. Willen jullie alsjeblieft vast plaatsnemen in de wachtkamer? Ze komt zo snel als ze kan. Ja, lastig, het verkeer, hè...’
De dienstdoende psycholoog probeert alvast een gesprek met Antonie te beginnen terwijl ik formulieren invul. ‘Hoe voel je je? Als je Isa zo ziet, wat voel je dan?’
O alsjeblieft, houd op, denk ik… níét dit soort vragen. Antonie walst zo over je heen, je moet echt van betere huize komen om tot hem door te dringen. Ik hoor Antonie dan ook hooghartig en afstandelijk antwoorden. Hij klinkt afgemeten en is onbereikbaar voor deze vriendelijke, welwillende man die er van zijn levensdagen niet doorheen zal komen. Leer mij Antonie kennen.
Na anderhalf uur komt de psychiater eindelijk binnen. Ze maakt uitgebreid excuses en dan kunnen we beginnen.
We zitten met z’n vieren in een kamertje: de psycholoog, die nog steeds uiterst vriendelijk doet, de psychiater, die met talloze papieren op schoot zit en voortdurend met indringende blik naar Antonie kijkt en dingen opschrijft, en wij tweeën. Ik vind het inmiddels ook een wat onhandige situatie. Desondanks barst ik in tranen uit wanneer de aardige psycholoog weer aan Antonie vraagt wat het met hem doet om mij zo bezorgd te zien en hij geen antwoord geeft.
Antonie zit er schijnbaar ongeïnteresseerd bij en reageert nauwelijks. Het is alsof hij van achter een glazen wand naar ons kijkt. Ik kijk naar hem en voel weer de angst. ‘Ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen,’ zeg ik huilend. Al die jaren heb ik het geprobeerd, maar ik kan niet meer.
‘Wat zou u willen?’ vraagt de psychiater aan Antonie. ‘Wilt u medicijnen?’
Antonie verstaat haar niet.
‘Of u pillen wilt?’ herhaalt ze.
Antonie lacht schamper en mompelt: ‘Ja, dat wil ik wel. Een pil waarmee het allemaal ophoudt.’
Zo zitten we daar, terwijl de tijd verstrijkt. Aanvankelijk schaam ik me voor Antonies gedrag, maar na een tijdje verdwijnt dat. Het is juist goed dat ze zien hoe vreemd hij doet. Ik loop even naar buiten om een oppas te regelen voor de kinderen. Ik heb geen idee hoe lang dit nog zal duren en waar het zal eindigen.
Na een uur zegt de psychiater: ‘Volgens mij kunt u naar huis. Meneer Kamerling moet wel beloven dat hij mij belt, of laat bellen, als het niet goed gaat.’
Ik zit als versteend op mijn stoel. Zegt ze dit nou echt? ‘Maar... moeten we nu gewoon weer naar huis?’ Ik had eigenlijk gehoopt dat Antonie opgenomen zou worden. Ik spreek mijn angsten uit.
‘Een opname, gedwongen dan wel vrijwillig, is geen pretje. Het is ontzettend zwaar, dus het is niet altijd de beste oplossing. En het heeft ook niet altijd het gewenste resultaat. Ik denk echt dat u beter naar huis kunt gaan, als meneer Kamerling maar belooft te bellen als het niet goed gaat. En u moet dit weekend nog op zoek naar een goede psychiater. Als u maandag niemand heeft gevonden, regelen wij er een voor u.’
Tja. Blijkbaar zit er niets anders op dan naar huis te gaan. We hebben nog niets gegeten, het is acht uur en ik heb inmiddels honger. Antonie wil liever meteen doorrijden en niet ergens gaan eten, dus haal ik onderweg een paar kaasjes en brood. Thuis trek ik maar weer een fles wijn open en voor de televisie eten we wat. Ik voel me idioot. Antonie spreekt het niet uit, maar ik voel dat hij het allemaal ontzettend overdreven vindt. Nu we hier zo met zijn tweeën zitten, begin ik ook weer te twijfelen. We zappen wat terwijl we eten en algauw wil Antonie naar bed. Hij is moe.
Ik ben zo verdrietig, ik kan mijn tranen niet tegenhouden. De woorden ‘moe’ en ‘bed’ zijn als een wond die steeds weer wordt opengereten. Antonie troost me voor zover hij dat nog kan en vraagt of ik meega. ‘Laten we in bed een filmpje kijken.’
De volgende dag word ik vroeg wakker. Antonie slaapt nog. Ik ga naar beneden, start mijn computer op en schrijf een mail aan Antonies ouders, broers en zussen, Onno, Medina en Barry, en John en Yolanda. Ik leg uit wat er is gebeurd en wat we hebben gedaan en vraag of ze een goede psychiater weten. Nadat ik de mail heb verstuurd, komt Antonie beneden. Ik laat hem de mail lezen. Hij is er niet blij mee, nog meer mensen die zich ermee gaan bemoeien.