We lopen naar boven en ik bekijk elke plek in huis op een mogelijkheid voor Antonie om het toch te doen als ik slaap. In bed kijk ik maar wat televisie. Ik wil niet in slaap vallen. Als het toch gebeurt en ik vervolgens weer wakker schrik, kijk ik steeds angstig naast me. Gelukkig, hij ligt er nog.
De volgende dag zorg ik voor het ontbijt voor de kinderen en breng ik Vlinder naar school. Wanneer ik weer thuiskom, loop ik meteen naar de slaapkamer. Met bonzend hart. Antonie ligt te slapen, maar hoort mij binnenkomen. Ik wil ook dat hij me hoort, ik ben nog steeds niet gerustgesteld. Blij dat hij wakker is ga ik naast hem op bed zitten. Ik heb een afspraak om met Medina naar de sauna te gaan en samen te eten. ‘Zal ik maar afzeggen en thuisblijven?’
Antonie aait over mijn haar en zegt dat ik vooral wel moet gaan. De loodgieter komt straks en hij gaat aan het einde van de middag met een zangeres die ik niet ken werken aan eventuele nieuwe nummers.
Mijn hoofd tolt. Wat is wijsheid? Wat zal ik doen? Ik ben zo in de war. Ik wil wel heel graag met Medina praten, zij kent ons goed, misschien begrijpt zij wat er aan de hand is. Hoe kan het dat Antonie zo rustig is nu, zo lief voor mij? ‘Beloof me dan dat je de hele dag bereikbaar bent. Als ik bel, moet je opnemen of me meteen terugbellen.’
‘Oké, ik beloof het. Echt, liefje, ik vind het zo erg om jou zo bang te zien. Ik wist niet dat je zo heftig zou reageren. Het spijt me, het spijt me zo erg!’
Als ik Medina thuis wil ophalen, besluiten we bij haar te blijven in plaats van naar de sauna te gaan. Dan kunnen we rustiger praten.
‘Misschien is het wel goed dat hij nu eindelijk eens heeft gedaan waar hij altijd mee koketteerde,’ zegt Medina als ik haar het hele verhaal heb verteld.
Ik kijk haar aan en knik. ‘Misschien wel, ja.’
Ik krijg een sms’je van Antonie. De loodgieter is net geweest, hij gaat nu bijna de deur uit, naar zijn afspraak. Ik bel hem en we kletsen even. Hij klinkt goed – wat dat ook mag betekenen – en we hangen op. Medina en ik maken het niet laat, ik wil graag op tijd naar huis. In de auto bel ik weer met Antonie. Hij is eerder gestopt en komt nu ook naar huis. ‘Fijn,’ zeg ik opgelucht. ‘Tot zo dan, schat.’
Als de oppas weg is, drinken we samen nog een glas wijn. Ik ben zo moe dat ik wil gaan slapen. Antonie ook. Ik val als een blok in slaap en word met een zwaar gevoel wakker. Wat Antonie heeft willen doen dringt zich weer op. En meteen ben ik weer in de war. Hij doet nu alsof er niets aan de hand is. Is dat echt zo? Overdrijf ik?
Die dag moet ik naar het filmfestival in Utrecht voor een workshop voor schrijvers en regisseurs. Ik voel me ondanks alles verplicht erheen te gaan. Met een klein groepje acteurs lezen we scènes uit scripts, maar ik ben er met mijn hoofd totaal niet bij.
‘Hoe gaat het met Antonie?’ vragen een paar collega’s.
‘Goed. Ik zal hem de groeten van je doen,’ antwoord ik. Ik sta gewoon te liegen. Wat doe ik hier in godsnaam? Het liefst zou ik willen gillen dat mijn man een poging heeft gedaan om er een eind aan te maken. In plaats daarvan doe ik braaf wat ik moet doen en stap om drie uur uitgeput weer in de auto. Dit is belachelijk. Weer heb ik uit alle macht geprobeerd mijn gevoel te negeren, maar zodra ik alleen ben, knal ik bijna uit elkaar van onderdrukte emoties.
Ik besluit een vriendin te bellen en vertel haar schoorvoetend wat er is gebeurd. Zelfs nu nog twijfel ik. ‘Stel ik me aan, overdrijf ik, zoals Antonie beweert?’
Ze schrikt. ‘Isa, je moet echt nú de huisarts bellen!’
Zodra we hebben opgehangen, doe ik dat. Ik krijg de assistente aan de lijn en vraag naar de arts. ‘Waarover gaat het, als ik vragen mag?’
Ik aarzel even. ‘Eh,’ stamel ik dan, ‘dat is een beetje ingewikkeld. En eigenlijk ook privé.’ Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Er gaat van alles door me heen, dat we bekend zijn, dat ik nog nooit tegen een wildvreemde heb gezegd dat Antonie depressief is, maar dat het toch een keer zal moeten gebeuren. ‘Mijn man heeft gisteren een poging gedaan om een einde aan zijn leven te maken.’
‘Ik moet even overleggen met de arts, die belt u zo snel mogelijk terug.’
Binnen vijf minuten word ik gebeld met het verzoek langs te komen met Antonie. Ik rijd naar huis en tref Antonie in bed aan. De kinderen waren toch aan het spelen, vandaar.
‘We gaan naar de huisarts,’ zeg ik.
Met veel tegenzin kleedt Antonie zich aan. Half slaperig protesteert hij in de auto nog, maar ik zet door. Ineens begrijp ik niet meer wat me gisteren bezielde, nu weet ik absoluut zeker dat hij hulp nodig heeft. En niet van mij. Niet meer.