Ik knuffel Vlinder even stevig en zeg dan dat we echt moeten gaan, morgen is het weer een gewone schooldag. Ik zoek Merlijn en we nemen afscheid.
Als we wegrijden, gaat de telefoon: Antonie. Mijn hart slaat meteen op hol. ‘Gelukkig, waar ben je?’ Mijn stem trilt, maar omdat de muziek aan staat horen Merlijn en Vlinder me niet goed.
‘Ik kom nu naar huis. Sorry.’
‘Geeft niks, liefje. Ik ben ook onderweg. Wil je praten?’
‘Nee, ik kom naar huis, ik zie je zo.’
Als ik heb opgehangen, zit ik te trillen. Ik ben ontzettend opgelucht dat ik hem heb gesproken, maar ik ben ook heel bang. Hij klonk zo raar. Ik bel meteen weer. ‘Wil je echt niet praten nu? Ik kan de auto even aan de kant zetten en uitstappen, dan horen de kinderen het niet.’ Ik geloof niet dat hij naar huis komt, althans, daar ben ik bang voor.
‘Nee, dat hoeft niet, ik kom er echt aan.’
De angst die ik die middag voelde was een terechte angst. Onbewust wist ik blijkbaar wat je aan het doen was. Het enige wat ik voelde was paniek. Blinde paniek. Voelde jij die ook?
Ik rijd als een idioot naar huis. Helder in mijn hoofd, maar met een op hol geslagen hart. Ik zou willen dat ik nu kon vliegen, maar ik moet me op de weg concentreren. Normaal doe ik er ruim een halfuur over van Wassenaar naar Zevenhoven; nu ben ik binnen twintig minuten thuis. Ik leg Vlinder in bed, Merlijn wil eerst nog wat drinken. Als ik boven in Vlinders kamer sta, hoor ik de deur. Weer slaat mijn hart een slag over. Hij is thuis. Godzijdank! Ik geef Vlinder een kus en loop naar beneden.
Antonie staat bij de deur. Als ik hem zie, gebaar ik met een vinger voor mijn mond dat hij stil moet zijn. Merlijn zit nog op de bank. ‘Ik kom zo,’ zeg ik, en ik maan Merlijn naar bed te gaan. Als hij ook slaapt, ga ik aan de keukentafel zitten. Antonie scharrelt rond. Ik ben zenuwachtig, zit te shaken als ik zeg: ‘Kom even zitten, alsjeblieft.’
Hij doet het, gehoorzaam als een onzeker schooljongetje.
‘Zeg het maar, wat heb je gedaan?’
Antonie kijkt me niet aan. ‘Ik durf het niet te zeggen, het is zo stom.’
‘Lieverd, ik weet het allang, maar wat heb je gedaan? Ik wil dat je het zegt. Je moet het me vertellen. Alsjeblieft.’
En dan, stukje bij beetje, krijg ik het te horen. Eerst is hij naar het strand gereden. Daar aangekomen kleedde hij zich uit om de zee in te lopen, toen ineens tot hem doordrong dat het veel te druk was. Het was zo’n mooie dag, hij had zich niet gerealiseerd dat er nog zoveel mensen op het strand zouden zijn. Als hij de zee in zou lopen om niet meer terug te komen, zou hij natuurlijk gered worden.
‘O, liefje toch, dat je dan net deze prachtige dag uitkiest.’
Nu moeten we allebei lachen. Wat een idiote situatie is dit.
Daarna is hij naar een spoorwegovergang gereden. Heeft de auto neergezet met de sleutels erin. Een plek uitgekozen en daar zeker een halfuur gestaan. Misschien wel langer. De eerste keer dat er een trein voorbijkwam schrok hij. ‘Dan moet ik nu dus springen, dacht ik.’
Ik ben stil. Ik zit met grote ogen naar hem te kijken en te luisteren.
‘De tweede keer was ik me aan het voorbereiden, maar ik durfde niet. De derde keer nog steeds niet. Toen ben ik weer naar de auto gelopen.’ Nu kijkt hij me aan.
Zonder iets te zeggen kijk ik terug. Het blijft heel lang stil, totdat Antonie het niet meer uithoudt. ‘Zeg alsjeblieft iets! Ik voel me al zo stom.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Wat moet ik zeggen, Antonie? Ik weet het niet meer. Ik ben zo in shock. Dit is nou net het enige wat je beloofd had nooit te zullen doen.’
Allebei zitten we een beetje voor ons uit te staren.
‘Ik wil een glas wijn,’ zeg ik ineens. ‘Jij ook?’
Antonie houdt me tegen als ik op wil staan. ‘Ik pak het wel.’ Hij is blij dat hij even iets kan doen. Ik merk dat hij van slag is, dat ben ik ook. Heel erg.
We drinken en praten. Ik praat. Ik vraag. En Antonie wordt steeds stiller. Uiteindelijk zegt hij: ‘Ik weet niet wat ik verder moet zeggen, lieverd. Het spijt me heel erg, maar ik ben ontzettend moe. Zullen we gaan slapen?’
Slapen?! Hoe kan ik slapen terwijl mijn man net heeft geprobeerd een einde aan zijn leven te maken? En wie zegt me dat als ik ga slapen hij het niet opnieuw probeert?
Antonie probeert me gerust te stellen. Hij heeft heel, heel veel spijt dat hij me zo heeft laten schrikken, en hij is blij dat hij weer thuis is.