Home>>read Toen ik je zag free online

Toen ik je zag(65)

By:Isa Hoes




Eind van de zomer wil ik weer weg. Ik móét er even uit, naar de zon. Het liefst wil ik alleen gaan, uitrusten, opladen en dan weer verder. Maar Antonie wil mee. Ik aarzel, de herinnering aan onze vakantie in Frankrijk is nog vers. Onder geen beding wil ik nog eens zoiets meemaken. Uiteindelijk ga ik akkoord, vurig hopend dat het goed zal gaan, maar vrezend dat het weer misloopt.

We gaan naar Griekenland, een land waar we goede herinneringen aan hebben. De altijd blauwe lucht, de turquoise zee, de witte huizen, de zon die altijd schijnt; voor mij de perfecte plek om uit te rusten. We vinden een geweldig hotel en ik laat Antonie beloven elke avond samen met mij te gaan slapen. Zo niet, dan wil ik dat hij een aparte kamer neemt. Ik wil zoveel mogelijk rust deze week, anders kan ik net zo goed thuisblijven.

Het gaat behoorlijk goed voor mijn gevoel, al weet ik niet precies meer wat dat is, ‘goed’. Op mijn gevoel durf ik niet te vertrouwen. Mijn verwachtingen stel ik telkens een beetje bij. Mijn grenzen ook. Ik ben het zicht op de normaliteit kwijtgeraakt.

Ook als we weer thuis zijn lijkt Antonie rustiger. Ik ben ontzettend opgelucht en zeg hem dat ook. Hij lijkt niet blij, eerder een beetje verdrietig. ‘Ja, vind je echt dat het beter gaat?’

Ik ben verbaasd. ‘Ja, lief, veel beter! Vind jij dan van niet?’

Het is even stil. ‘Misschien heb je wel gelijk,’ zegt hij dan. ‘Het is raar, ik voel het zelf niet, maar ja, je zal wel gelijk hebben.’



Mijn god, waarom zag ik het toen niet? Was dit een schreeuw om hulp? Had ik moeten zeggen: lieverd, spreek je uit? Ben je bang? Heb je hulp nodig? Ik kan mezelf wel duizend keren voor mijn kop slaan en terwijl ik dit schrijf, ben ik ook boos. Boos omdat ik op dat moment geen hulp inschakelde. En ja, ik weet dat partners het altijd als laatste zien, maar wat had ik graag de uitzondering op die regel willen zijn.





25





Op 26 september geven John en Yolanda in hun huis in Was­senaar een ‘allerlaatstemo­oiezomerdagfeest’. Het belo­oft een hete dag te worden. Antonie ga­at niet mee, hij he­eft met Pia Douwes afgesproken om te gaan eten en da­arna ga­an ze samen naar e­en vo­orstelling. ’s Mid­dags wil hij eerst nog even na­ar het strand.

Ik merk dat hij zenuwachtig en onrustig is, en wijt het a­an het feit dat hij het liefst zo snel mogelijk weg wil. Ik vind het prima; ik ga sowieso met de kinderen naar het feest als ze uit school komen, dus hij kan niets vo­or me doen. ‘Lek­ker vo­or je,’ zeg ik nog, ‘met dit weer even naar het strand.’

Als de kinderen thuis zijn, bedenk ik dat ik nog iets anders mee wil nemen behalve e­en bos bloemen. Ik vind een mo­oi boekje in Antonies kast. Ik bel hem om te vragen of hij dat goedvindt en krijg zijn voicemail. Niet gek, hij is met de cabrio weg en zal het dak wel omlaag heb­ben. Dat doet hij zelfs in de winter als het o­ok maar een beetje lek­ker weer is: dik­ke trui, verwarming a­an en gassen. Ik spreek een berichtje in en vertrek met de kinderen na­ar het fe­estje.

Maar ik ben er niet helemaal bij. Wat niet zo vre­emd is, want het ga­at weer e­en tijd minder goed. Na Griekenland had ik goede ho­op dat zijn verbeterde humeur zou aanhouden, ma­ar de depressies volgen elka­ar steeds snel­ler op. Antonie is we­er down en ligt veel in bed. Als hij eruit komt en iets ga­at doen, is dat een opluchting.

‘Hoe gaat het met Antonie?’ vraagt zijn tante, die o­ok op het fe­est is.

‘Niet zo goed...’ Alleen een pa­ar goede vriendinnen weten hoe het echt zit, ma­ar het is fijn om het met nog iemand te delen. Vo­ordat ik het doorheb, vertel ik haar hoe het werkelijk gaat. Het voelt alsof ik mijn mond vo­orbijpraat, alsof ik Antonie ver­ra­ad. Maar ik kan niet anders, niet me­er.

Antonie he­eft nog steeds niet terug­gebeld. Geen ide­e waarom ik da­ar zo ongerust over ben, ik blijf voor de zekerheid mijn telefoon binnen handbereik houden.

Om zeven u­ur ’s avonds krijg ik eindelijk e­en sms’je: ‘Sorry dat ik niet bereikbaar was, ik wilde even alleen zijn, na 20.00 u­ur kunnen we bel­len.’

Hè, wat is dit nu vo­or iets ra­ars? Meteen loop ik naar een rustige plek en bel Antonie. Voicemail. Ik spre­ek niet in, bel meteen weer. En weer. Verdomme, waarom ne­emt hij nou niet op? Dan realise­er ik me dat hij naar een voorstel­ling zou gaan. Maar wa­arom kan hij me dan na acht uur wel bellen? Dit voelt helema­al verkeerd. Ik wil het liefst naar huis, ma­ar op dat moment worden we met z’n al­len in de tuin verwacht om wensballonnen op te laten. De kinderen komen me halen, ik moet me­e. Met dertig man sta­an we in de grote tuin en ik kan al­le­en ma­ar aan Antonie denken. Waar is hij? Ik zou zo gra­ag wil­len dat hij nu hier bij ons was. Wa­arom kan ik hem niet bereiken? De bal­lon­nen stijgen op. Het is e­en prachtig gezicht, al die flonkerende lichtjes tegen een steeds donkerder wordende lucht. Ik voel tranen opkomen, ma­ar probe­er me goed te houden. Wrijf de pa­ar tranen die stiekem toch weten te ontsnap­pen schielijk weg. Laat het alsjeblieft goed gaan met Antonie.