Maar nog steeds slaapt Antonie nauwelijks. Soms ineens een hele dag, om dan weer dagen zonder te kunnen. Hij twittert de hele dag door. En ook ’s nachts stopt het niet. Niet dat ik hem volg; ik heb er inmiddels zo’n aversie tegen gekregen dat ik er niets mee te maken wil hebben. Constant heeft Antonie zijn mobieltje bij zich. We spreken af dat we in ieder geval onder het eten de telefoon wegleggen, net als de laptop. Antonie is het helemaal met me eens. Hij vindt mijn ‘idiote belgedrag’ ook niet prettig. Hij bedoelt dat ik altijd mijn mobieltje opneem, of we nou aan tafel zitten of niet. Ik houd mijn mond, opgelucht dat we even van die onrust af zijn.
Als ik op een dag terugkom van de tandarts, krijg ik een telefoontje van Antonie. Hij is net bij de psycholoog geweest. ‘Ik ga de sessies afbouwen,’ zegt hij doodleuk. ‘Het gaat zo goed met me, de psycholoog is het er helemaal mee eens.’
Ik weet niet wat ik hoor. Ik heb een knettergekke man thuis en de psycholoog vindt dat het wel goed gaat?! Nadat ik verbouwereerd heb opgehangen, word ik woedend. Met trillende handen bel ik Antonies psycholoog. Hij neemt op. ‘Hai, met Isa,’ zeg ik, terwijl ik mijn stem onder controle probeer te houden. ‘Ik hoor net van Antonie dat jullie de sessies gaan afbouwen omdat het beter gaat.’ Ik hou het niet meer, ik ben zó woest, zo vol ongeloof. Hoe kan het dat deze man niet doorheeft wat er aan de hand is? Met half overslaande stem ga ik door. ‘Waar haal je dat vandaan? Je hebt geen idee. Ik heb een man thuis die totaal niet spoort, hij slaapt helemaal niet meer!’ Inmiddels sta ik bijna te gillen op straat.
De psycholoog onderbreekt me. ‘Sorry, ik kan daar nu over de telefoon geen uitspraken over doen.’
Nee, natuurlijk niet. Maar dringt het wel tot hem door wat ik zeg? Hoe ernstig de situatie is?
‘Misschien moeten we een afspraak maken,’ stelt hij voor, ‘dat je even samen met Antonie langskomt…’
Ik onderbreek hem, ik ben zo ontzettend kwaad. ‘Dat gaan we toch niet doen,’ zeg ik. Ik hang op, sta te trillen op mijn benen.
Thuisgekomen weet ik niet goed hoe ik op Antonie moet reageren. We groeten elkaar, maar ik zie aan zijn ogen dat ik er niet over moet beginnen. Die avond zegt hij uit zichzelf dat het afbouwen geleidelijk zal gaan. Ik weet nog steeds niet wat ik moet zeggen. Ik denk en voel van alles, een brij waar ik zelf geen wijs uit word. Angst voel ik ook. En een klein beetje hoop, dat het echt beter met hem gaat. Ik hoop dat ik het verkeerd heb gezien. Dat ik alleen moet wennen aan hoe hij nu is. Maar ik voel ook dat ik er weinig vertrouwen in heb. En dat gevoel vind ik verschrikkelijk.
23
Het twitteren wordt een splijtzwam. Antonie is totaal verslaafd. Ondanks onze afspraken zit hij de hele dag met zijn mobieltje in zijn hand, hij heeft geen enkele aandacht meer voor ons. Eerst was het de computer, nu dit. Ik haat het intens, wil er niets mee te maken hebben en ben elke keer weer boos als hij mij in zijn twitterberichten noemt. Als Merlijn hem iets vraagt, of ik, hoort hij ons niet. Telkens moet ik hem attenderen op iets wat de kinderen hem willen vertellen of laten zien. Hij lijkt steeds meer in zijn eigen wereld te verkeren en alleen daar gelukkig te zijn. De keren dat ik aandacht van hem krijg is het op zakelijke toon. Ons bedrijf is nog niet failliet, maar daar is dan ook alles mee gezegd.
De enige manier waarop ik hiermee om kan gaan is door het zoveel mogelijk te negeren en voor de rest ons leven te leven, zo goed en zo kwaad als dat gaat, met zo min mogelijk stress. Als Antonie op een dag naar zijn werk vertrekt en ik hem vraag hoe laat hij thuiskomt, zegt hij: ‘Ik weet dat je het niet leuk vindt, maar ik ga daarna koffiedrinken met iemand.’
‘Iemand?’
‘Ja, ze heeft een wedstrijd gewonnen die ik op Twitter heb bedacht.’
Razend ben ik. Is hij gek geworden? Hoezo gaat hij koffiedrinken met iemand die hij helemaal niet kent? Waarom doet hij dit? Murw en radeloos van de zoveelste discussie sta ik naast zijn auto. ‘Waarom...?’
Antonie stapt kwaad in. ‘Je wilde er toch niets mee te maken hebben? Bemoei je er dan ook niet mee!’
Mis je ons gekibbel? Ik soms wel. Als ik mensen zie ruziemaken, besef ik dat dat van de ene op de andere dag niet meer kon. Eerst was ik opgelucht dat ik van onze eindeloze discussies af was. Maar nu de tijd verstrijkt, mis ik het. Mensen die bekvechten hebben iets samen. Meer dan alleen dat gekibbel. En dat heb ik niet meer, er is nu niemand meer die het de moeite waard vindt om iets met mij uit te vechten. Want dat was het: we wilden verder komen, elkaar begrijpen en zorgen dat we er beter van werden, mooier. Omdat we van elkaar hielden. Omdat we dachten dat we dat wilden, leren en groeien. Maar vaak konden we er niet meer mee stoppen, belandden we in een vicieuze cirkel en bleef het maar doorgaan. Urenlang.