Als Antonie in die dagen weer depressief in bed ligt, praten we er uitentreuren over. Op een gegeven moment kan ik het niet meer aan de gordijnen dicht te zien als ik de slaapkamer binnenkom, en Antonie met een slaapmasker op onder zijn dekbed aan te treffen. Ik wil de gordijnen opentrekken, maar Antonie kreunt. Ik ga naast hem liggen. ‘Kom er nou uit, schat. Hier zou ik ook niet vrolijk van worden. Ga lekker douchen, iets doen.’
‘Wat dan?’
Ik houd mijn opkomende zucht in. ‘Zullen we samen de administratie doen? Dat is gezelliger dan in je eentje.’
Antonie kijkt me wanhopig aan.
‘Kom op,’ zeg ik. ‘Niet nadenken, gewoon doen.’
Gelukkig, hij gaat akkoord. Als we samen bezig zijn, lijkt het beter te gaan, maar het blijft allemaal zo zwaar voelen.
‘Had je liever in bed gelegen?’ Ik wil zo graag begrijpen wat het nou is, waar hij dan allemaal aan ligt te denken.
‘Ik weet het niet, Isa.’
Door mijn naam aan het eind van de zin weet ik genoeg: einde discussie, einde onderwerp.
Als hij op een dag weer in bed ligt, sta ik naar hem te kijken. Hij slaapt, of doet alsof. Een leegte overvalt me. Ik voel niets. Ik ga naast hem liggen.
Antonie kijkt op. ‘Wat is er?’
Ik zeg niets. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik lig hier en probeer me te verplaatsen in Antonie. En dan vraag ik het weer. Wat er toch is. Wat hij zou willen.
‘Het liefst zou ik dood willen zijn.’
Ik ben als door de bliksem getroffen.
‘Dat er een vliegtuig op ons huis valt als ik lig te slapen,’ gaat Antonie door.
‘Wat zeg jij nou?’
‘Je moet het niet zo persoonlijk opvatten.’
‘Sorry, Antonie, maar dit ís persoonlijk. Je hebt een gezin, wij zijn er ook nog!’
En dan stopt het gesprek.
Zo eindigt het steeds: Antonie wil niets meer zeggen. Ik voel me onmachtig en alleen.
Deed ik het verkeerd? Had ik anders moeten reageren? Ja, natuurlijk, zegt een stemmetje nu. Je had als de wiedeweerga hulp moeten zoeken. Maar telkens als ik maar iets in die richting opperde, werd ik weggezet als een klein kind. Als een idioot. Je was gewoon moe, je had het zwaar, maar je was absoluut geen patiënt. Wat dacht ik wel! Dan voelde ik me in de hoek gezet, klemgezet en gefrustreerd. En ik liet het erbij. Want als jij ergens goed in was, dan was het schermen met woorden. Verbaal was je me altijd te slim af, tot aan je laatste dag.
20
Zomer 2009 willen we met de kinderen nogmaals naar het prachtige huis in Maine. Antonie is niet in goeden doen. Nu hij klaar is met Sunset Boulevard gaat het slecht. We hebben beiden geen energie meer om een vakantiebestemming te bedenken, want ik ben zelf doodmoe van de zware voorstelling Joke en de voortdurende spanning thuis. Omdat we het vorig jaar zo fijn hadden, mailen we de eigenaren met de vraag of we nog een keer kunnen komen.
We brengen weer eerst een week bij onze vrienden in Vermont door. Het verschil met het jaar ervoor kon niet groter zijn. Zo leuk als het toen was, zo zwaar is het nu. Antonie wil helemaal niets, behalve slapen. Als we met z’n allen willen kanoën, zegt Antonie dat hij liever thuisblijft. Ik ben er helemaal klaar mee, met dat eindeloze getrek aan hem zonder resultaat. Antonie kleedt zich niet eens aan en zegt weer: ‘Waarom neem je het telkens zo persoonlijk op?’
Ik ben inmiddels wanhopig en barst in tranen uit. ‘Omdat het persoonlijk ís! Wij zijn samen op vakantie. We logeren bij vrienden. Kun je niet een keer die knop omzetten… alsjeblieft!’ Ik baal er niet alleen zelf van, ik schaam me ook tegenover John en Yolanda dat hij het niet kan opbrengen om gezellig mee te doen. We zijn hier op hun uitnodiging, omdat het vorig jaar zo gezellig was. En nu dit.
Hoe vaak heb ik dat niet tegen je gezegd? ‘Zet die knop eens om.’ Nu kan ik mezelf wel voor m’n kop slaan. Zoiets kun je niet zeggen tegen iemand die depressief is. Maar ik wist het niet. Ik begreep er helemaal niets van. Hoe kon het toch dat je het ‘slachtoffer’ was van je eigen buien? Want zo zag ik het. Ik vond het zwak, al zei ik dat niet tegen je.
Misschien voelde je dat wel, en vond je het zelf ook? Hoe kon het toch dat juist jij, die zoveel discipline toonde in je werk, in je privéleven zo kon instorten? Wist je diep vanbinnen dat het een kwestie van tijd was? Niet dat je dood wilde, daarvan ben ik nog steeds overtuigd, maar je wilde er wel van af zijn. Van het verschrikkelijke zwarte monster dat jou langzaam opvrat, hoe hard je er ook tegen vocht.
Daarom was je op je goede dagen zo productief, werkte je keihard en bereikte je zo ontzettend veel. Maar op het moment dat het toesloeg kon je niet anders dan je eraan overgeven. Omdat je wist dat je toch niet kon winnen. Of verzin ik dit allemaal?