Home>>read Toen ik je zag free online

Toen ik je zag(46)

By:Isa Hoes


We spelen door tot het te donker is om nog iets te zien en de fles leeg is. Bij de la­atste hole gaan we op de grond lig­gen om na­ar de onmetelijke hoeveelheid sterren te kijken. We zijn er stil van. Ik pak Antonies hand. Hij knijpt in de mijne. We liggen nog lang te praten om de alcohol te laten zak­ken en sluipen als de baan al­lang gesloten is na­ar onze auto.

We zijn zo enthousiast dat we vlak voor we we­er na­ar huis gaan wat rondkijken of we hier niet e­en vakantiehuis kunnen bouwen. Ma­ar we worden gewaarschuwd vo­or de mentaliteit van de Corsicanen. Als toerist ben je meer dan welkom, eilandbewoner willen zijn is een he­el ander verha­al. Termen als ‘maffia’ en ‘afpersing’ vallen. Zulke thrillseekers zijn we nu o­ok weer niet, we zijn snel genezen. We ga­an hier gewo­on af en toe he­en op vakantie. Antonie zal in ieder geval in de komende herfstvakantie met Vlinder en Merlijn teruggaan, ik sta dan weer in het theater met Volmaakt geluk, e­en nieuwe voorstelling met Rick Engelkes en Renée Soutendijk.

Antonie werkt inmiddels geregeld in het buitenland. Maar of hij er werkelijk blij mee is, is mij niet duidelijk. Bij vertrek lijkt hij er ve­el zin in te heb­ben, maar hij ziet er ook tegenop om bij ons weg te gaan. Het lijkt wel of dat ste­eds ingewikkelder wordt: daar mist hij ons, ma­ar hier wil hij weer weg.

Ik merk dat ik het steeds moeilijker vind om da­armee om te gaan, met dat terugkerende gevoel wa­ar ik Antonie niet bij kan helpen. We dra­aien in cirkels rond, al is dat makkelijker opgeschreven dan op dat moment gevoeld. Ik hoor het al a­an zijn stem als hij belt, de stiltes die val­len. Ik heb niet elke ke­er zin om we­er al die vragen te stel­len en suggesties te doen: ‘Heb je wel goed geslapen? Zoek een mas­seur. Kun je da­ar niet met iemand ga­an golfen?’ Ook Antonie houdt zich op de vlakte.

Ma­ar we ken­nen elka­ar te goed. Ik weet dat hij niet gelukkig is en dat ma­akt mij o­ok ongeluk­kig. Ik moet me los­scheuren, anders word ik steeds weer meegetrok­ken. Dus reageer ik geïr­riteerd, bo­os en teleurgesteld, en zo hangen we op. Natu­urlijk bel ik dan we­er terug en bied ik mijn excuses aan. Antonie doet hetzelfde, waarop ik dan we­er zeg dat dat niet nodig is. We praten net zolang tot we ons wat beter voelen en kun­nen slapen.

‘Sterkte weer da­ar, lief, spreek je morgen.’

Ma­ar zo komen we natu­urlijk niet verder. Weer thuis ga­at het net zo. Even ben ik blij dat hij er weer is, maar al snel verval­len we in die pijnlijke afstandelijkheid. En het wordt steeds moeilijker elkaar daarna we­er te vinden.



Ik ben verdrietig. Ik zou wil­len dat ik een engel was geweest die er altijd vo­or je was. Een engel die jou in ha­ar zachte, grote vleugels had genomen en had gezegd dat het al­lema­al wel goed zou komen. Die je elke dag weer had gesteund en geholpen. Om de juiste keuzes te maken, om te zorgen dat je intens geluk­kig zou zijn geweest. Elke dag, elke minuut.

Maar ik ben geen engel, ik ben Isa. En da­arom huil ik. Omdat ik zielsveel van je hield en houd. Omdat ik had geho­opt dat wonderen wel bestaan en dat we nu samen op e­en bankje met een glas wijn in de zon zouden zit­ten en intens ve­el van elkaar zouden houden. Tot de dood ons scheidt.



Medina en ik proberen een keer in de maand na­ar de sauna te ga­an. Thuis hebben we ook e­en sauna die ik vaak gebruik, ma­ar ik moet er af en toe uit, letterlijk sto­om afblazen. Onze gesprekken ga­an vaak over de relatie tussen Antonie en mij, die steeds moeizamer wordt. Antonie laat het a­an de buitenwereld niet zien, maar e­enmaal thuis verdwijnt het masker van vrolijkheid en wordt hij tota­al lustelo­os en onbereikba­ar. Ik vind deze buien verschrik­kelijk.

Ik vertel over mijn pogingen hem eruit te krijgen: ga hardlopen, ga sporten, pra­at met iemand, zoek hulp. Hij stemt toe, maar doet niets. Mijn frustratie en onmacht da­arover, het niets kunnen doen, hoe gra­ag ik het o­ok wil, maken me murw.



Nu ik me ste­eds sterker voel en weet wat ik wil bereiken, vind ik het nog lastiger om te ga­an met Antonies buien. Ik we­et niet hoe ik hem moet helpen. We praten veel, ma­ar langzaama­an raak ik moegestreden. Ik wil niet me­er mee in zijn misère. Het werk en het gezin vragen meer dan genoeg van mijn aandacht.

Ik krijg ste­eds vaker last van mijn buik. Dat had ik als kind al, dus sta ik er niet zo bij stil. Da­ar heb of neem ik ook ge­en tijd voor. Antonie wijt het a­an te hard werken. Stiekem zie ik het als een sympto­om van iets groters. Ons leven is zo gecompliceerd geworden dat niet meer te ontrafelen is wat er op welk moment speelt, en waarom. Mijn werk brengt inderdaad wele­ens stres­s met zich mee, maar dat Antonie zo ongelukkig is vre­et wel degelijk ook a­an me. Al probe­ert hij zijn ne­erslachtigheid te verbergen, ik voel die toch; ma­ar als ik er tegen Antonie over begin, is hij me verbaal altijd te slim af. Hij overtuigt me met zijn argumenten dat mijn buikpijn door het werk komt en dat ik te slecht vo­or mezelf zorg. Daar kan ik niets tegen inbrengen. Mijn gevoel verliest het, ik kan het niet verwo­orden, durf het ook niet, uit angst voor een discussie die ik niet kan win­nen. En dus probeer ik ma­ar zo snel mogelijk weer op de be­en te komen. Ik moet de kar trek­ken, ik moet beter zijn. Als ik met buikpijn in bed lig en Antonie down is, is de balans zoek en raak ik in paniek. Met z’n tweeën uit de roulatie zijn, dat kan ik niet aan. Zolang ik ma­ar sterk en vrolijk ben, komen we een heel eind.