Als het tijd wordt om op de middelbare school mijn vakkenpakket te kiezen, vraag ik wat ik nodig heb om naar de toneelschool te kunnen. Gek genoeg weet niemand het; mijn mentor gaat het uitzoeken. Hij kan het nergens achterhalen, dus besluit ik zelf maar welke vakken ik wil doen. Ik kom uit een zakelijk nest en naast Nederlands, Engels, aardrijkskunde en geschiedenis kies ik uiteindelijk voor de zekerheid ook handel en economie.
Helaas zak ik voor mijn havo-examen. Ik vind het vreselijk dat ik het jaar moet overdoen. Nederlands en Engels heb ik wel als deelcertificaat op zak, nu moet ik nog vier vakken halen. Ik weet mijn ouders ervan te overtuigen dat de avondschool, die in hetzelfde gebouw zit, voor mij een veel betere oplossing is dan doubleren. Nu heb ik meer tijd om te leren en kan ik ook nog twee dagen per week werken bij Benetton, in het centrum van de stad. Maar van studeren komt nog steeds niks. Het leerlingenbestuur, de redactie van de schoolkrant, dat vind ik leuk. Maar leren... Ik kan me gewoon niet goed concentreren, ben een dromer en vind de stof oersaai.
Mijn ouders gaan ermee akkoord dat ik auditie doe voor de toneelschool, al waarschuwen ze me wel dat ‘er waarschijnlijk geen droog brood mee te verdienen valt’. In maart 1986 neem ik de trein naar Maastricht, naar de Toneelacademie, voor de oriëntatiecursus. Vanaf het station loop ik via de Maasbrug naar het centrum, naar het gebouw dat meteen diepe indruk op me maakt. Vanaf de kleine entree voert een lange gang naar de kantine, die openslaande deuren heeft naar een prachtig auditorium, gelegen aan het riviertje de Jeker. In sfeervolle oude lokalen worden spel- en stemles en dramaturgie gegeven, en ook de balletzaal met z’n hoge ramen is prachtig. Bij de lange barre en de vertrouwde geur van de balletvloer voel ik me meteen thuis. Ik heb bijna tien jaar op klassiek ballet gezeten en over de lichamelijke keuring maak ik me weinig zorgen.
We krijgen spelles van verschillende docenten, en stemtraining. Ik vind alles even spannend. Iedereen heeft thuis een monoloog en een gedicht voorbereid en tijdens de auditiedagen werken we onder begeleiding van een ouderejaars aan onze voordracht. Op de laatste dag laten we het resultaat zien. Ik vind het doodeng, maar na afloop kan ik opgelucht genieten van de voordrachten van de anderen. Het zijn overweldigende dagen.
Een paar weken later ontvang ik thuis een brief. Ik ben afgewezen. Te jong. Het advies is om ‘meer levenservaring’ op te doen. Eigenlijk begrijp ik het wel. Ik was zo onder de indruk van de hele entourage dat ik niet goed genoeg heb laten zien wat ik kan.
Dat jaar zak ik wéér voor mijn eindexamen – te veel leuke dingen gedaan, te weinig geleerd. Eén vak haal ik maar, via een herexamen. Een diploma is toch wel het minste wat mijn ouders na zeven jaar middelbare school van me verlangen en ze geven me een laatste kans bij instituut BOS, een particuliere opleiding in Tilburg. Daar wordt gewerkt in kleine klassen en met veel een-op-eencontact met docenten, wat veel beter bij mij past dan het massale van de leerfabriek waar ik eerder op zat. Het gaat me zelfs interesseren wat de docenten vertellen. Misschien ben ik toch niet zo dom als ik altijd dacht...
Ondertussen ga ik op zoek naar ‘levenservaring’, want ik heb mijn zinnen gezet op de Toneelacademie. Ik doe auditie bij theater Bis in Den Bosch, dat elk jaar een eigen productie maakt onder begeleiding van professionals. Ik word aangenomen en ga Senza Camicia spelen, naar De getatoeëerde roos van Tennessee Williams. Het wordt een muzikale voorstelling waar ik ook in mag zingen. Mijn eerste professionele regisseur wordt Hein-Dik Barents, een kleine, grappige man uit Utrecht, die evengoed heel serieus kan zijn.
Een van de eerste repetitieavonden is meteen onvergetelijk. Ik moet met mijn rug tegen de muur van de oefenruimte gaan staan en mijn tegenspeler, mijn ‘geliefde’, met zijn rug tegen de muur tegenover mij. ‘Oké,’ zegt Hein-Dik. ‘En nu wil ik dat jullie om de beurt een zin zeggen, een kledingstuk uittrekken en een stap naar elkaar toe zetten. Tot je bijna tegen elkaar aan staat, dan spelen jullie de scène uit. Naakt. We doen het licht uit om het jullie iets makkelijker te maken.’
Mijn god, denk ik. Ga ik dit dóén? Durf ik echt geen nee te zeggen?
We doen het. En dat blijkt de beste manier om over mijn gêne heen te komen.
Terwijl ik bezig ben mijn grote droom te verwezenlijken, heeft Antonie nog geen idee waar hij naartoe wil. In 1978 begint hij op het Coornhert Gymnasium in Gouda. Hij is klein voor zijn leeftijd en een enorme stuiterbal. Hij is een grote fan van The Rolling Stones en helemaal van Mick Jagger. Alles wat hij on stage doet, wil Antonie in het gewone leven doen.
Antonie is niet bang uitgevallen en heeft veel commentaar in de les. Hij is scherp, maar maakt zijn opmerkingen op een leuke manier. Hij is enthousiast en stelt zich positief op, al komt hij er snel achter dat het niet zo stoer is om alleen maar hoge cijfers te halen: een acht is soms beter dan een tien. Hij speelt vaak piano en begeleidt leerlingen bij cabaretvoorstellingen op school.