26
Anthony Sansone arriveerde in het holst van de nacht, pre cies zoals de vorige keer.
Vanuit haar slaapkamer zag Maura een Mercedes de binnenplaats oprijden en een bekende, lange, in het zwart geklede figuur uitstappen. Toen hij onder de buitenlamp door naar de voordeur liep, volgde zijn schaduw hem heel even over de kinderhoofdjes en toen was hij uit het zicht verdwenen.
Ze liep snel naar beneden om hem te onderscheppen. Op de overloop van de tweede verdieping bleef ze staan en keek over de balustrade naar de in schaduwen gehulde hal waar Sansone en Baum op zachte toon met elkaar stonden te praten.
‘…nog niet duidelijk waarom ze het heeft gedaan,’ hoorde ze Baum zeggen. ‘Onze contactpersonen maken zich grote zorgen. Er zijn te veel dingen die we niet over haar wisten, dingen die men ons had moeten vertellen.’
‘Denk jij dat het zelfmoord was?’
‘Als het geen zelfmoord was, hoe valt het dan te verklaren dat…’ Baum stopte abrupt toen de vloer kraakte. Ze keken allebei omhoog en zagen Maura staan.
‘Maura,’ zei Baum met een gedwongen glimlach. ‘Kun je niet slapen?’
‘Ik wil de waarheid weten,’ zei ze. ‘Over Anna Welliver.’
‘Haar dood is voor ons net zo’n groot raadsel als voor jou, Maura.’
‘Ik heb het niet over haar dood. Ik heb het over haar leven. Jij zei dat je me geen antwoorden kon geven, Gottfried.’ Ze keek naar Sansone. ‘Misschien kan Anthony dat wel.’
Sansone zuchtte. ‘Het is tijd voor openheid. Dat ben ik je wel verschuldigd, Maura. Laten we in de bibliotheek gaan zitten.’
‘Dan wens ik jullie beiden een goede nacht,’ zei Baum. Hij liep naar de trap, bleef daar staan en draaide zich om. ‘Anna is er niet meer, maar daarom moeten we ons nog wel aan de belofte houden die we haar hebben gedaan. Vergeet dat niet, Anthony.’ Hij liep naar boven en verdween in het donker.
‘Wat bedoelde hij daarmee?’ vroeg Maura.
‘Dat er dingen zijn die ik je niet kan vertellen,’ zei hij toen ze door de donkere gang naar de bibliotheek liepen.
‘Waarom al die geheimzinnigheid?’
‘Het is een vertrouwenskwestie. Anna heeft ons in strikt vertrouwen bepaalde dingen verteld. Dingen die we aan niemand mogen doorvertellen.’ Aan het eind van de gang bleef hij staan. ‘Maar nu vragen we ons af of wijzelf de waarheid over haar kenden.’
Overdag kwam er volop zonlicht binnen door de Palladiaanse ramen van de bibliotheek en zag je de gewreven houten tafels glanzen, maar nu was de ruimte gevuld met schaduwen en leken de nissen op donkere grotten. Anthony deed een van de leeslampen aan en binnen die kleine lichtcirkel namen ze tegenover elkaar plaats. Rondom hen rezen rijen en rijen boeken op, nauwkeurig gerangschikt, tweeduizend jaar aan kennis, maar de informatie die Maura op dit moment nodig had, moest komen van de man die tegenover haar zat, een man die zo ondoorgrondelijk was als een gesloten boek.
‘Wie was Anna Welliver?’ vroeg ze. ‘Ik heb de autopsie bijgewoond. Haar lichaam is bedekt met littekens van martelingen. Ik weet dat haar man is vermoord, maar wat is er met Anna gebeurd?’
Hij schudde zijn hoofd en slaakte een diepe zucht. ‘Zal het tussen ons altijd zo blijven?’
‘Wat?’
‘Waarom kunnen wij nooit een normaal gesprek voeren zoals andere mensen? Over het weer, over een toneelstuk. In plaats daarvan praten we altijd over jouw werk en dat is nu niet bepaald een vrolijk onderwerp. Maar dat is helaas wel wat ons elke keer met elkaar in contact brengt.’
‘De dood, bedoel je?’
‘En geweldpleging.’ Hij leunde naar voren. De blik in zijn ogen was zo fel als een laserstraal. ‘Wij hebben veel gemeen, jij en ik. Jij weet van het kwaad en dat is wat ons met elkaar verbindt. Wij begrijpen het.’
‘Wat begrijpen we?’
‘Dat het kwaad bestaat.’
‘Zo wil ik de wereld niet zien,’ zei ze.
‘Maar je ziet het bewijs ervan elke keer dat er een lijk op je snijtafel ligt. Je weet dat het in de wereld geen rozengeur en maneschijn is. En ik weet dat ook.’
‘Is deze vriendschap daarop gebaseerd, Anthony? Op dood en verderf?’
‘De allereerste keer dat ik je zag, voelde ik al dat het in je zat. Het zit in je geworteld, vanwege wie je bent.’
Wie ik ben. De Koningin van de Doden. De dochter van een monster. Ze wist van het kwaad, het was met haar verbonden als het bloed in haar aderen, hetzelfde bloed dat door de aderen van Amalthea stroomde, haar moeder, een moordenares die de rest van haar leven in de gevangenis zou doorbrengen.
Anthony keek haar zo indringend aan dat ze het niet meer kon verdragen. Ze verbrak het oogcontact en keek naar de aktetas die hij op de tafel had gelegd. Ze kenden elkaar nu bijna twee jaar, maar één blik van hem was nog steeds voldoende om haar uit haar evenwicht te brengen en haar het gevoel te geven dat ze werd bestudeerd als een insect onder een microscoop.