‘Wie het eerste boven is?’ zei hij uitdagend.
Will bleef staan. Zijn gezicht was rood aangelopen en zijn T-shirt zat aan zijn lichaam geplakt. ‘Ik kan niet meer. Kunnen we even pauzeren?’
Maar Bruno maakte een armzwaai, als een grijnzende Napoleon die zijn troepen aanvoert. ‘Luie donders. Jullie mogen weleens iets aan je conditie doen!’
‘Maak jij Bruno een kopje kleiner, of zal ik het doen?’ zei Claire boos.
Will veegde het zweet van zijn gezicht. ‘Ik moet heel even uitrusten. Dan red ik het wel,’ zei hij amechtig, maar hij zag er niet uit alsof hij het zou redden toen hij hijgend en puffend weer verder zwoegde, op het mos uitglijdend met zijn schuiten van schoenen.
‘Is het nog ver?’ riep Claire.
Bruno stopte en draaide zich om. ‘Voordat we verder gaan, moeten jullie iets beloven.’
‘Wat dan?’
‘Dat jullie aan niemand iets over deze plek vertellen. Het is onze plek en we willen niet het risico lopen dat dat stuk chagrijn van een Roman ons straks verbiedt hier te komen.’
Claire snoof. ‘Denk je nou werkelijk dat hij niet weet wat jullie allemaal uitvreten?’
‘Beloof het nou maar gewoon. Hef je rechterhand op.’
Met een zucht voldeed Claire aan het verzoek. Will en Teddy volgden haar voorbeeld. ‘We beloven het,’ zeiden ze in koor.
‘Oké.’ Bruno draaide zich om en duwde wat struiken opzij. ‘Welkom in het hol van de Jakhalzen.’
Claire was de eerste van het drietal die de open plek betrad. Toen ze de met vochtig mos bedekte stenen traptreden zag, wist ze dat dit geen natuurlijke open plek was, maar eentje die door mensenhanden was gemaakt. Ze liep naar boven en kwam uit bij een cirkelvormig terras van verweerde granieten tegels met rondom dertien reusachtige zwerfkeien. Op twee daarvan zaten Lester Grimmett en Arthur Toombs. Vlakbij, half verscholen tussen de bomen, stond een klein stenen huis met mos op het dak en luiken voor de ramen alsof het allerlei geheimen tegen de buitenwereld moest beschermen.
Teddy liep naar het midden van het terras en keek verwonderd om zich heen. ‘Wat is dit voor een plek?’ vroeg hij verbaasd.
‘Ik heb in de schoolbibliotheek naar informatie gezocht, maar helaas niets gevonden,’ zei Arthur. ‘Ik denk dat meneer Magnus dit huis tegelijk met het kasteel heeft laten bouwen.’
‘Hoe hebben jullie deze plek gevonden?’
‘Die hebben wij niet gevonden, die heeft Jack Jackman gevonden. Hij heeft het tot hoofdkwartier van de Jakhalzen verklaard en sindsdien komen we hier bijeen. Het huis stond half op instorten toen Jackman het voor het eerst zag. Hij en de eerste Jakhalzen hebben het opgeknapt. Ze hebben er een nieuw dak op gezet en zelf die luiken gemaakt. Als het koud is vergaderen we binnen.’
‘Waarom wilde die Magnus een extra huis hier midden in het bos?’
‘Ja, eigenaardig, hè? En deze keien zijn ook al zoiets raadsel achtigs. Waarom dertien?’ Arthur liet zijn stem dalen. ‘Misschien had meneer Magnus een sekte of zoiets.’
Claire keek naar het gras dat tussen de stenen groeide. Ooit zouden hier uitlopers van bomen opschieten en na verloop van tijd zouden de jonge scheuten volwassen bomen worden. De wortels van die bomen zouden de stenen oplichten en breken en dan zou er niets meer van het terras overblijven. Maar op deze zomerochtend, met in de verte heiige dampen, leek de open plek tijdloos.
‘Volgens mij is dit veel ouder dan het kasteel,’ zei ze. ‘Volgens mij bestaat dit al heel lang.’
Ze liep naar de rand van het terras. Door een opening tussen de bomen zag ze de vallei. Daar had je Evensong met zijn vele schoorstenen en zijn toren, en erachter het donkere water van het meer. Hiervandaan, dacht ze, kun je de hele wereld zien. Twee kano’s trokken op het meer een kielzog, leerlingen te paard bewogen zich als stipjes over het ruiterpad. Boven op de heuvel, met de wind in haar gezicht, voelde ze zich alziend en almachtig. De koningin van de wereld.
Ze hoorde een hond blaffen en wist dat Julian in aantocht was. Ze draaide zich om en zag hem de treden naar het terras beklimmen, zoals altijd met Beer op zijn hielen. ‘Ik zie dat iedereen er is,’ zei hij. ‘Hebben jullie de eed gezworen?’ vroeg hij aan Claire, Will en Teddy.
‘We hebben beloofd dat we tegen niemand iets over deze plek zullen zeggen, als je dat bedoelt,’ antwoordde ze. ‘Maar jullie zijn geen geheim genootschap. Waarom moesten we helemaal hierheen komen?’
‘Omdat niemand ons hier kan afluisteren en we dus kunnen zeggen wat we denken. En wat hier wordt gezegd, blijft onder ons.’ Julian keek de kring rond. Ze waren nu met hun zevenen. Wat een stel, dacht Claire. Bruno, de hyperactieve berggeit. Arthur, de neuroot die op elk voorwerp dat hij wilde gebruiken eerst vijfmaal moest kloppen. Lester, die zulke afschuwelijke nachtmerries had dat hij vaak de hele school wakker maakte met zijn geschreeuw. Claire was het enige meisje en voelde zich tussen deze misbaksels dubbel uit de toon vallen.