‘Mogen we bij je komen zitten, Claire?’
Teddy en Will stonden met hun dienbladen naast haar tafel. Dit was iets nieuws; maar liefst twee mensen die bij haar wilden zitten. ‘Maakt mij niet uit,’ zei ze.
Ze gingen zitten. Op Wills bord lag een gezonde portie eieren met spek, op dat van Teddy alleen maar een sneetje geroosterd brood. De twee jongens verschilden in ieder opzicht van elkaar, tot en met hun eetgewoonten.
‘Is er iets waar jij niet allergisch voor bent?’ vroeg ze aan Teddy, met een knikje naar zijn bord.
‘Ik heb vandaag niet zo’n trek.’
‘Jij hebt nooit trek.’
Hij duwde zijn bril omhoog en wees naar de worstjes op haar bord. ‘Weet je wel dat daar gifstoffen in zitten? Verwerkt vlees dat op hoge temperaturen gebakken of gebraden wordt, bevat heterocyclische amine dat het risico op de ontwikkeling van kanker verhoogt.’
‘Jammie. Daarom zijn ze zeker zo lekker.’ Uitdagend stak ze een stukje worst in haar mond. Als je al eens een kogel in je hoofd hebt gehad, zijn de onbestemde gevaren van kankerverwekkende stoffen niet erg angstaanjagend.
Will leunde naar voren en fluisterde: ‘Er wordt straks een speciale vergadering belegd, na het ontbijt.’
‘Door wie?’
‘De Jakhalzen. Ze hebben gevraagd of jij ook komt.’
Ze keek naar Wills pukkelige vollemaansgezicht en moest opeens aan het woord endomorf denken. Ze had onlangs in een studieboek over endomorfie gelezen en vond het een vriendelijker woord dan de bijnamen die Briana voor Will had. Papzak. Wrattenzwijn. Wat Briana betrof hadden Claire en Will veel gemeen. Teddy ook trouwens. Zij waren de drie buitenbeentjes, de kinderen die te zonderling, te dik en te bijziend waren om ooit een plaatsje te krijgen aan de tafel met de cool kids. Nu hadden ze hun eigen tafel: de tafel van het uitschot.
‘Kom je?’ vroeg Will.
‘Waarom willen ze mij bij die stomme vergadering hebben?’
‘Omdat we moeten praten over wat er met dr. Welliver is gebeurd.’
‘Dat heb ik nou al honderd keer verteld,’ zei Claire. ‘Aan de politie. Aan dr. Isles. Aan –’
‘Hij bedoelt wat er echt is gebeurd,’ zei Teddy.
Ze fronste. Teddy, de ectomorf. Dat woord had ze ook uit dat boek. Afgeleid van ectoplasma, bleek en vaag, als een geest. ‘Bedoel je dat ik niet de waarheid heb verteld?’
‘Dat bedoelt hij niet,’ zei Will.
‘Zo klonk het anders wel.’
‘We vragen ons alleen maar af… De Jakhalzen vragen zich af…’
‘Hebben jullie het over mij gehad? Jullie en die club?’
‘We proberen erachter te komen hoe het is gebeurd.’
‘Dr. Welliver is van het dak gesprongen en hartstikke dood gevallen. Dat lijkt me niet zo moeilijk te begrijpen.’
‘Ja, maar waarom?’ zei Will.
‘De helft van de tijd weet ik ook niet waarom ik bepaalde dingen doe.’ Claire stond op.
Will greep haar hand om haar tegen te houden. ‘Vind jij het logisch dat ze van het dak is gesprongen?’
Ze staarde naar zijn hand. ‘Nee,’ gaf ze toe.
‘Dan moet je naar die vergadering komen,’ zei hij op een dringende toon. ‘Maar je mag er niet over praten. Julian zegt dat alleen de Jakhalzen ervan mogen weten.’
Ze keek naar de andere kant van de eetzaal waar Briana met de andere cool kids zat te roddelen. ‘Proberen jullie me ergens in te luizen? Komt de bitch soms ook?’
‘Claire, ik vraag of je komt,’ zei Will. ‘Je weet toch wel dat je mij kunt vertrouwen?’
Ze keek Will aan en ditmaal zag ze niet zijn bleke, ronde gezicht met de puistjes, maar zijn ogen. De zachtaardige bruine ogen met de lange wimpers. Ze had Will er nog niet op kunnen betrappen dat hij iets gemeens deed of zei. Hij was een onhandige stuntel en je kon je aan hem ergeren, maar er zat geen greintje kwaadaardigheid bij. In tegenstelling tot mij. Ze dacht aan alle keren dat ze hem nadrukkelijk had genegeerd of een gezicht had getrokken om wat hij zei, en hoe zij zich net als de anderen slap lachte om de hoeveelheid water die opspatte als hij in het meer sprong. Uit welke varkensstal zou hij ontsnapt zijn? had ze de meisjes horen giechelen en ze had hen niet op die wrede opmerking aangesproken. Ze schaamde zich diep, nu ze in die zachtaardige ogen keek.
‘Oké, waar moeten we zijn voor die vergadering?’ vroeg ze.
‘Bruno zal ons de weg wijzen.’
Het pad dat achter de school tegen de heuvel opliep, was steil en lag vol stenen. Claire was hier tijdens haar nachtelijke omzwervingen nog niet geweest. Het was een onduidelijk pad en als Bruno Chinn hen niet de weg had gewezen, waren ze waarschijnlijk allang verdwaald. Bruno was dertien en ergens net zo’n buitenbeentje als zij drieën, gedoemd om altijd de kleinste jongen van de groep te zijn, maar hij was onverstoorbaar opgewekt. Hij klom als een klipgeit over wat rotsen en keek ongeduldig om naar zijn zwoegende klasgenoten.