‘Ik heb hem daarstraks wel degelijk op slot gedaan,’ zei ze.
‘Weet je dat zeker?’
‘Waarom twijfel je aldoor aan me? Ik heb de auto op slot gedaan. Heb jij het ooit meegemaakt dat ik mijn auto niet op slot doe?’
‘Nee,’ gaf hij toe. ‘Je doet altijd je auto op slot.’ Hij keek naar de deurknop die hij had aangeraakt. ‘Shit. Vingerafdrukken.’
‘Ik maak me meer zorgen over waarom er iemand in onze auto is geweest. En waar ze naar op zoek waren.’
‘Misschien waren ze nergens naar op zoek,’ zei Frost.
Ze staarde naar de stoelen en dacht aan Neil en Olivia Yablonski die aan boord van hun Cessna Skyhawk waren gestapt. Ze dacht aan RDX en semtex en een boerderij in New Hampshire die in vlammen opging.
‘Laten we er even onder kijken,’ zei ze zachtjes.
Ze hoefde niets uit te leggen. Frost deed al een stap achteruit, bij het portier vandaan, en volgde haar naar de achterkant van de auto. Ze ging op haar knieën zitten en voelde gruis in haar handpalmen drukken toen ze zich vooroverboog om het chassis te bekijken. Het licht van haar zaklantaarn gleed over de knalpot, de uitlaat en de bodemplaat. Ze zag niets bijzonders, niets wat er niet hoorde.
Ze stond op met een knik in haar nek van de ongemakkelijke houding. Terwijl ze haar spieren masseerde, liep ze naar de voorzijde van de auto, waar ze nogmaals op haar knieën ging zitten om de onderzijde te bekijken.
Geen bom.
‘Zal ik de kofferbak opendoen?’ vroeg Frost.
‘Goed.’ Laten we hopen dat we dan niet de lucht in vliegen.
Hij aarzelde nog even, omdat hij net zo bang was als zij, stak toen zijn hand onder het dashboard en trok aan de hendel.
Jane deed voorzichtig het deksel omhoog en scheen met haar zaklantaarn in de lege ruimte. Geen bom. Ze tilde de vloerbedekking op en keek in de holte waarin het reservewiel lag. Geen bom.
Misschien heb ik het dan toch gedroomd, dacht ze. Misschien ben ik vergeten de auto af te sluiten en staan we hier voor niets midden in de nacht, en Frost nog wel in die weerzinwekkende pyjama.
Ze deed de kofferbak dicht en snoof gefrustreerd. ‘We moeten ook het interieur bekijken.’
‘Dat doe ik wel,’ zei Frost. Hij zette zijn knie op de stoel van de bestuurder en kroop naar binnen. Zijn gestreepte achterwerk bleef buiten. Wie had ooit kunnen denken dat hij voor een zuurstokachtig gevangenispak zou gaan? Terwijl Frost het handschoenenkastje doorzocht, hurkte Jane naast de auto en liet haar zaklantaarn over de wielkast van het linkerachterwiel schijnen. Niets te zien. Ze liep naar de voorkant en bekeek beide wielen. Tot slot liep ze naar het rechterachterwiel, knielde weer en bescheen de binnenkant van de wielkast.
Toen ze zag wat er in zat, bleef ze doodstil zitten.
Frost riep: ‘Ik heb iets gevonden!’
‘Ik ook.’ Ze bleef naar de wielkast zitten staren en voelde koude rillingen over haar rug lopen. ‘Kom eens kijken,’ zei ze zachtjes.
Hij kroop uit de auto, liep eromheen en knielde naast haar. Het apparaatje was kleiner dan een mobieltje en zat boven het wiel.
‘Wat is dat?’ vroeg ze.
‘Volgens mij een GPS-tracker.’
‘En wat heb jij in de auto gevonden?’
Hij trok haar overeind en liep een paar meter bij de auto vandaan. Toen fluisterde hij: ‘Het ligt onder de passagiersstoel. Hij heeft het niet eens vastgeplakt. Misschien moest hij overhaast vertrekken.’ En hij vervolgde: ‘Misschien heeft hij daarom de auto ook niet afgesloten.’
‘Maar niet omdat hij ons had gezien. Hij was al weg voordat wij naar buiten kwamen.’
‘Je hebt me gebeld,’ zei Frost. ‘Dát moet het zijn.’
Ze staarde hem aan. ‘Denk je dat onze mobieltjes afgeluisterd worden?’
‘Er zit een afluisterapparaat onder de stoel en een GPS-tracker in de wielkast. Waarom zouden ze onze mobieltjes niet afluisteren?’
Ze hoorden het geluid van een motor, keken om en zagen een auto die plotseling het parkeerterrein verliet. Ze stonden op hun blote voeten naast hun huurauto, waarin iemand afluisterapparatuur en een GPS-tracker had aangebracht, klaarwakker nu en te zeer van streek om nog te kunnen slapen.
‘Parris was niet paranoïde,’ zei Frost.
Jane dacht aan afgebrande boerderijen. Aan vermoorde gezinnen. ‘Ze weten wie we zijn,’ zei ze. En waar we wonen.
25
Het was vanochtend opvallend stil in de eetzaal van Evensong. Zowel de leerlingen als de docenten spraken op gedempte toon en er werd niet gekletterd met het serviesgoed en het bestek. De lege stoel van dr. Welliver stond tussen die van dr. Pasquantonio en mevrouw Duplessis, die angstvallig hun best deden niet naar de plek te kijken die tot voor kort de vaste plaats van hun collega was geweest. Gaat het zo als je dood bent? vroeg Claire zich af. Doet iedereen dan alsof je nooit hebt bestaan?