Ze schrok wakker. Haar hart bonkte zo dat ze dacht dat hij uit haar lichaam zou barsten. Zwetend bleef ze liggen tot de angst zakte. Dat kwam ervan als je ging eten met paranoïde politiemannen, dacht ze. Dan ging je dromen over een invasie van aliens. Geen vriendelijke ET’s, maar monsters met ruimteschepen en dodelijke stralen. En waarom zouden de aliens eigenlijk niet zegevierend naar de aarde komen? Ze zijn waarschijnlijk net zo bloeddorstig als wij.
Ze ging op de rand van het bed zitten. Ze had een droge keel en voelde het zweet opdrogen op haar huid. De digitale klok naast het bed stond op veertien over twee. Over vier uur moesten ze naar het vliegveld. Ze stond op en liep op de tast naar de badkamer om een glas water te halen. Toen ze langs het raam kwam, zag ze dwars door het gordijn licht flikkeren, maar het verdween meteen.
Ze liep naar het raam, hield het gordijn een kiertje open en zocht het onverlichte parkeerterrein af. Het motel was volgeboekt en alle parkeerplaatsen waren bezet. Ze liet haar blik over het terrein gaan, benieuwd waar de lichtflits vandaan was gekomen en wilde net het gordijn weer laten zakken toen in een van de auto’s het binnenlicht aanging.
Dat is onze auto.
Ze had voor dit tripje geen wapen meegenomen. En Frost ook niet. Ze waren ongewapend, hadden geen back-up en wisten niet wie ze tegenover zich hadden. Ze greep haar mobieltje en drukte op een snelkeuzetoets. Even later nam Frost slaperig op.
‘Er staat iemand aan onze auto te klooien,’ fluisterde ze. Onderhand trok ze haar spijkerbroek al aan. ‘Ik ga een kijkje nemen.’
‘Wat? Wacht!’
Ze ritste haar gulp dicht. ‘Over dertig seconden sta ik buiten.’
‘Wacht op mij. Ik kom eraan!’
Ze pakte haar zaklantaarn en sleutelkaart en liep op blote voeten de gang op. Op hetzelfde moment kwam Frost zijn kamer uit. Het was geen wonder dat hij dat zo snel had klaargespeeld, want hij had zijn pyjama nog aan. Een rood met wit gestreepte pyjama, die al sinds Clark Gable niet meer in de mode was.
Hij zag haar starende blik en zei: ‘Wat?’
‘Die pyjama van jou doet pijn aan mijn ogen. Je bent een wandelende zuurstok,’ zei ze. Ze liepen naar de zijdeur van de gang.
‘Heb je een plan?’
‘Ja, uitzoeken wie er aan onze auto zit.’
‘Misschien kunnen we beter de politie bellen.’
‘Voordat die komt, is die vent allang weg.’
Ze glipten de zijdeur uit en doken weg achter een auto. Jane gluurde om de achterbumper en zocht de rij af naar de plek waar hun huurauto stond. Het binnenlicht brandde niet meer.
‘Weet je zeker dat je het goed hebt gezien?’ fluisterde Frost.
De twijfel in zijn stem beviel haar niet. Op dit uur van de nacht, met haar blote voeten op het ruwe cement van het parkeerterrein, kon ze het niet hebben dat meneer Zuurstokpyjama zich afvroeg of ze wel scherp zag.
Ze sloop naar hun auto. Ze wist niet of Frost achter haar aan kwam en dat kon haar ook niets schelen, want ze begon er nu zelf aan te twijfelen of ze het wel goed had gezien. Zou het soms de nasleep zijn geweest van haar nachtmerrie? Aliens in haar droom en nu aliens op het parkeerterrein?
Ze stopte bij de pick-up die naast hun auto stond en legde haar zwetende handpalm op de achterbumper. Als ze nog twee stappen deed, kon ze hun eigen bumper aanraken. Gehurkt in het donker luisterde ze of ze iets hoorde, maar afgezien van verkeer in de verte was het stil.
Ze leunde naar voren om naar de ruimte tussen de twee auto’s te gluren. Niemand te zien. De twijfel die ze in Frosts stem had gehoord, galmde na in haar hoofd. Om eraan te ontsnappen sloop ze achter hun auto langs zodat ze er aan de andere kant omheen kon gluren.
Niemand te zien.
Ze kwam overeind en voelde de nachtelijke bries op haar gezicht toen ze het terrein aftuurde. Als er iemand naar hen keek, zou hij haar nu zien staan, open en bloot. En daar had je Frost, een nog duidelijker schietschijf in zijn gestreepte pyjama.
‘Niemand te bekennen,’ zei hij. Geen vraag maar een bevestiging.
Ze was te kriegel om antwoord te geven, dus deed ze haar zaklantaarn aan en liep om de auto heen. Geen krassen op de lak, niets op de grond, behalve een uitgetrapte peuk die eruitzag alsof hij daar al weken lag. ‘Mijn kamer is daar,’ zei ze en ze wees naar het raam. ‘Ik zag een lichtflits. Van een zaklantaarn. En terwijl ik stond te kijken ging het binnenlicht aan. Iemand is in onze auto geweest.’
‘Heb je hem gezien?’
‘Nee. Hij zat vermoedelijk gebukt.’
‘Nou, als hij in onze auto is geweest, kan die…’ Frost stokte. ‘…niet op slot zitten.’
‘Wat is er?’
‘De auto zit niet op slot.’ Hij trok het portier open. Het binnenlicht ging aan. Ze staarden samen naar het verlichte interieur.