Maura liep de kamer uit, alsof ze wilde aangeven dat ze hier alles gezien hadden wat van belang was en dat het tijd was om verder te gaan. Jane liep met haar mee terug naar het trappenhuis. Gouden licht stroomde door het koepeldak. Het was alsof ze een trap bestegen naar het paradijs, al voerden deze treden hen naar een heel andere eindbestemming. Naar een plek waar Jane niet wilde zijn. Jane vond Maura’s perzikkleurige blouse net zo uit de toon vallen als een hardroze mantelpak op een begrafenis. Het was een onbeduidend detail, maar het stoorde haar. Het irriteerde haar dat Maura juist op de ochtend dat er drie kinderen waren vermoord, zo’n vrolijke kleur had gekozen.
Maura bereikte als eerste de tweede verdieping en deed bevallig een stap opzij. Ze droeg net als Jane schoenbeschermers en liep voorzichtig rond een obstakel op de overloop. Pas toen Jane ook boven was, zag ze de hartverscheurend kleine gestalte, bedekt met een vel plastic. Maura hurkte en tilde een hoek van het geïmproviseerde lijkkleed op.
Het meisje lag op haar zij, in de foetushouding, alsof ze had willen terugkeren naar de in haar geheugen sluimerende veiligheid van de moederschoot. Ze had een koffiekleurige huid en zwart haar dat tot cornrows was gevlochten en versierd met felgekleurde kralen. In tegenstelling tot de blanke slachtoffers beneden, was dit kind Afro-Amerikaans.
‘Slachtoffer nummer drie is Kimmie Ackerman, acht jaar oud,’ zei Maura op een vlakke, beroepsmatige toon, waar Jane zich aan begon te ergeren. Ze staarde naar het dode kind op de overloop. Zo jong. Een klein meisje in een roze pyjama met dansende pony’s. Iemand had in het bloed van het kind getrapt en een voetafdruk achtergelaten toen hij was gevlucht. De afdruk was te klein voor een man. Dan moest hij van Teddy zijn.
‘De kogel is via het achterhoofdsbeen binnengedrongen, maar niet naar buiten gekomen. De invalshoek wijst erop dat de dader langer was dan het slachtoffer en van achteren op haar heeft geschoten.’
‘Ze probeerde te vluchten,’ zei Jane zachtjes.
‘Te oordelen naar haar positie lijkt mij dat ze naar een van deze slaapkamers op de tweede verdieping probeerde te vluchten toen ze werd neergeschoten.’
‘Van achteren.’
‘Ja.’
‘Wie doet zoiets? Een klein kind in haar achterhoofd schieten?’
Maura liet het plastic zakken en stond op. ‘Misschien is ze ergens getuige van geweest. Misschien heeft ze het gezicht van de moordenaar gezien. Dat zou een logische verklaring kunnen zijn.’
‘Ik heb op dit moment geen behoefte aan logische verklaringen. De persoon die in dit huis is binnengedrongen, was bereid op kinderen te schieten. Hij was bereid een heel gezin uit te roeien.’
‘Ik kan niets zeggen over motieven.’
‘Alleen over de toedracht.’
‘Ja. De toedracht was moord.’
‘Dat meen je niet.’
Maura fronste. ‘Waarom ben je boos op me?’
‘Waarom zie jij eruit alsof dit je niets doet?’
‘Denk jij dat dit me niets doet? Denk jij dat ik naar dit kind kan kijken zonder te voelen wat jij voelt?’
Ze staarden elkaar aan, met het lijk van het kind tussen hen in. Het herinnerde hen opnieuw aan de kloof die in hun vriendschap was ontstaan sinds Maura een bezwarende getuigenis had afgelegd tegen een agent van het Bostonse politiekorps, wat ertoe had geleid dat de politieman in kwestie nu in de gevangenis zat. Alhoewel schendingen van de dunne, blauwe lijn niet snel vergeten worden, had Jane zich voorgenomen de kloof tussen hen te dichten, maar verontschuldigingen aanbieden was niet makkelijk en er waren inmiddels al weken verstreken waarin de kloof was gehard tot beton.
‘Nee, maar…’ Jane zuchtte. ‘Ik vind het zo erg als het om kinderen gaat. Ik zou die schoft met mijn blote handen kunnen wurgen.’
‘Ik net zo goed.’ Alhoewel ze het kalm zei, zag Jane de stalen blik in Maura’s ogen. Ja, ze was wel degelijk kwaad, maar wist haar woede beter te maskeren en beheersen, precies zoals Maura altijd alles in haar leven probeerde te beheersen.
‘Rizzoli,’ riep rechercheur Thomas Moore vanuit een deuropening. Net als Frost zag hij er grauw uit, alsof de tol die deze dag van hem eiste, hem tien jaar ouder had gemaakt. ‘Heb je al met de jongen gepraat?’
‘Nog niet. Ik wilde eerst zien waar we mee te maken hebben.’
‘Ik heb een uur bij hem gezeten. Hij heeft amper twee woorden gezegd. Volgens mevrouw Lyman, de buurvrouw, was hij volkomen apathisch toen hij vanochtend om acht uur bij haar aanbelde.’
‘Zo te horen kan er beter een psychiater met hem gaan praten.’
‘We hebben dr. Zucker opgeroepen en er komt zo dadelijk een maatschappelijk werkster, maar ik hoop eigenlijk dat de jongen met jou zal willen praten. Met iemand die moeder is.’