‘Waren die er, voor zover u weet?’ vroeg Jane.
Carole Mickey schudde fel haar hoofd, maar van haar perfecte blonde helm bewoog er geen enkel haartje. ‘Zo iemand was Olivia niet.’
‘Massa’s mensen gaan vreemd, mevrouw Mickey. Ook doodgewone mensen.’
‘Olivia was niet doodgewoon. Ze was de meest betrouwbare vertegenwoordiger die we hadden. Als ze zei dat ze op woensdag in Londen zou zijn, dan was ze op woensdag in Londen. Onze klanten wisten dat ze altijd van haar op aan konden.’
‘De klanten,’ zei Frost. ‘Zijn dat ziekenhuizen? Artsenpraktijken?’
‘Allebei. We leveren aan instellingen over de hele wereld.’
‘Wat verkoopt u? U hebt hier geen toonzaal.’
Carole deed een la open, haalde er een dikke catalogus uit en legde die op het bureau.’
‘Wij zijn een filiaal. In deze catalogus staan alle producten die we verkopen. Ze worden verscheept vanuit pakhuizen in Oakland, Atlanta, Frankfurt, Singapore en nog een aantal steden.’
Jane bladerde in de glossy catalogus. Ze zag ziekenhuisbedden, rolstoelen, verbandwagens en brancards. Allemaal dingen waarvan je hoopte ze nooit nodig te hebben. ‘Mevrouw Yablonski reisde dus veel?’
‘Ja. En dat geldt voor al onze vertegenwoordigers. Dit kantoor is de thuisbasis, waar ik probeer alles in goede banen te leiden.’
‘U reist dus zelf niet?’
‘Iemand moet hier blijven.’ Carole keek wat verloren naar het beige tapijt en de plastic palmbomen. ‘Ik voel me hier soms wel een beetje opgesloten. Misschien moet ik het decor eens wat opvrolijken. Posters van tropische stranden of zoiets. Dan heb ik tenminste iets aardigs om naar te kijken.’
‘Reizen uw vertegenwoordigers solo of samen?’ vroeg Frost.
Carole keek hem niet-begrijpend aan. ‘Waarom vraagt u dat?’
‘Ik vroeg me alleen maar af of Olivia soms met een van haar collega’s beter bevriend was dan met de anderen.’
‘Onze vijf vertegenwoordigers reizen alleen. En nee, er waren geen ongeoorloofde vriendschappen in dit kantoor. Lieve hemel, we hebben het over Olivia. Een gelukkig getrouwde vrouw met een zoon. Ik heb een paar keer op Will gepast en je leert mensen goed kennen als je ziet hoe hun kinderen zich gedragen. Will is een fijne jongen, heel beleefd en goed opgevoed. Dol op astronomie, net zoals zijn vader. Ik dank de Heer in de hemel dat hij die dag niet in het vliegtuig zat. Ik mag er niet aan denken dat het hele gezin van de aardbodem zou zijn weggevaagd…’
‘Hebt u Wills oom en tante, Lynn en Brian Temple, ook gekend?’
‘Nee, jammer genoeg niet. Ik heb gehoord dat zij Will onder hun hoede hebben genomen en zijn verhuisd, vermoedelijk om wat verder weg te zitten van deze nare herinneringen. En om de jongen de kans te geven een nieuwe start te maken.’
‘Weet u dat Lynn en Brian Temple dood zijn?’
Carole staarde Jane aan. ‘Meent u dat? Wat is er gebeurd?’
‘Hun boerderij in New Hampshire is afgebrand. Will is in leven gebleven omdat hij niet in het huis was toen de brand uitbrak.’
‘Lieve hemel! Hoe is het met hem? Woont hij nu bij andere familieleden?’
‘Hij bevindt zich op een veilige plek.’ Meer wilde Jane er niet over kwijt.
Zichtbaar ontdaan over het nieuws zakte Carole tegen de rugleuning van haar stoel en zei zachtjes: ‘Arme Olivia. Ze heeft hem niet zien opgroeien. Weet u, ze was acht jaar jonger dan ik en ik had nooit gedacht dat ik haar zou overleven.’ Ze keek om zich heen alsof ze het kantoor voor het eerst zag. ‘Het is twee jaar geleden, en wat heb ik gedaan met de extra tijd die ik heb gekregen? Ik zit nog steeds op dezelfde plek en heb helemaal niets veranderd. Zelfs die stomme palmbomen niet.’
De telefoon op haar bureau begon te rinkelen. Carole haalde diep adem en glimlachte gedwongen voordat ze opnam. ‘O, dag meneer Damrosch, wat leuk om u weer eens te horen. Ja hoor, natuurlijk kunnen we uw bestelling bijwerken. Gaat het om meerdere artikelen of slechts één?’ Ze pakte een pen en begon aantekeningen te maken.
Jane had geen zin om een gesprek over wandelstokken en rollators te moeten aanhoren, dus stond ze op.
‘Meneer Damrosch, hebt u een ogenblikje?’ Carole legde haar hand op het mondstuk en keek Jane aan. ‘Het spijt me. Had u verder nog vragen voor me?’
Jane keek naar de catalogus. Ze dacht aan Olivia Yablonski die met dat zware boekwerk van stad naar stad was gereisd, van klant naar klant, om brancards en ondersteken te slijten. ‘Nee, we hebben verder geen vragen,’ zei ze. ‘Dank u wel.’
Rechercheur Parris zag eruit als een man die van eten en drinken hield. Hij zat al in het LongHorn Steakhouse, had alvast een martini besteld en zat het menu te bekijken. Hij paste met zijn forse omvang zo krap tussen de bank en de tafel van het zitje dat Jane gebaarde dat hij niet hoefde op te staan toen zij en Frost tegenover hem plaatsnamen. Hij zette zijn glas neer en nam hen met een snelle blik op, zoals politiemensen gewend zijn, en Jane deed precies hetzelfde. Ze zag een man van begin zestig, die zowel zijn jeugdige figuur als het grootste deel van zijn haar had verloren. Hij zat waarschijnlijk dicht tegen zijn pensioen aan, maar naar die scherpe blik te oordelen mankeerde er niets aan zijn politiebrein. Hij bekeek Jane en Frost vorsend voordat hij het gesprek opende.