‘Hebt u een theorie? Een idee waarom ze het heeft gedaan?’
‘Nee. We begrijpen er geen van allen iets van.’
‘Nou,’ zei de jonge vrouw met een zucht, ‘als zelfs een deskundige als dr. Isles in het duister tast, moet het echt een raadsel zijn.’ Ze trok latex handschoenen aan. ‘Rechercheur Holland zei dat er een ooggetuige is.’
‘Ja. Een van de leerlingen heeft het zien gebeuren.’
‘Lieve hemel. Wat zal dat arme kind daar een nachtmerries van krijgen.’
Alsof Claire Ward nog niet genoeg nachtmerries heeft, dacht Maura.
Dr. Owen keek op naar het gebouw, waarvan de ramen nu verlicht waren. ‘Wauw. Ik ben hier nog nooit eerder geweest. Ik wist niet eens dat deze school bestond. Het lijkt wel een kasteel.’
‘Een spoorwegmagnaat heeft het in de negentiende eeuw laten bouwen. Naar de gotische architectuur te oordelen beschouwde hij zichzelf als een edelman.’
‘Weet u waar dr. Welliver stond toen ze sprong?’
‘Op de omloop van de toren. De toegangsdeur naar de omloop bevindt zich in haar werkkamer.’
Dr. Owen keek op naar de toren. In dr. Wellivers kamer brandde licht. ‘Dat lijkt mij een hoogte van zo’n twintig meter.’
‘Ja, zoiets moet het zijn.’
Toen ze over het pad naar de zijkant van het gebouw liepen, vroeg Maura zich af wanneer zij de rol van Hogere Autoriteit had gekregen. Dat ze die opeens bezat was haar duidelijk geworden uit het feit dat de jongere vrouw haar bleef aanspreken met dr. Isles. Een stukje verderop bewogen de lichtbundels van twee zaklantaarns. Die bleken toe te behoren aan de rechercheurs van de Maine State Police. Ze stonden bij het lijk dat was afgedekt met een vel plastic.
‘Goedenavond, heren,’ zei dr. Owen.
‘Het zijn altijd de zwevers die dit soort dingen doen,’ merkte een van hen op.
‘Zwevers?’
‘Dr. Welliver was als psycholoog aan de school verbonden,’ legde Maura uit.
De rechercheur bromde: ‘Ze kiezen blijkbaar niet voor niets zo’n beroep.’
Toen dr. Owen het vel plastic optilde, richtten beide agenten hun zaklantaarn op het lijk. Anna Welliver lag op haar rug, haar gezicht blootgesteld aan het genadeloze licht, haar grijze haar rond haar hoofd uitgespreid als een slordig vogelnest. Maura keek op naar de ramen van de slaapkamers op de derde verdieping en zag de silhouetten van kinderen die keken naar iets wat kinderen niet zouden moeten zien.
‘Dr. Isles?’ Dr. Owen gaf Maura een paar handschoenen. ‘Als u zo goed wilt zijn?’
Het was een uitnodiging die Maura niet bepaald welkom was, maar ze trok de handschoenen aan en hurkte naast haar jongere collega. Samen betastten ze de schedel, bekeken de ledematen, telden de zichtbare breuken.
Een van de rechercheurs zei: ‘We hoeven alleen maar te weten of het een ongeluk was of zelfmoord.’
‘U hebt moord uitgesloten?’ vroeg dr. Owen.
Hij knikte. ‘We hebben de getuige ondervraagd. Claire Ward, een dertienjarig meisje dat hier op school zit. Ze liep hier toevallig toen het gebeurde en heeft niemand anders dan het slachtoffer op het dak gezien. Ze zei dat de vrouw haar armen spreidde en zich liet vallen.’ Hij wees naar de verlichte torenkamer. ‘De deur naar de torenomgang stond open en in dr. Wellivers kamer hebben we geen sporen van geweldpleging aangetroffen. Ze is blijkbaar uit vrije wil naar buiten gegaan, over de reling geklommen en naar beneden gesprongen.’
‘Waarom?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat laat ik aan de psychologen over. Voor zover die niet van daken zijn gesprongen.’
Dr. Owen kwam kwiek overeind, maar Maura voelde haar leeftijd toen ze zich in een wat trager tempo oprichtte. Haar rechterknie was stijf van urenlang tuinieren op zomeravonden en van vier decennia onvermijdelijke slijtage van pezen en gewrichten. Opnieuw werd ze eraan herinnerd dat er altijd een nieuwe generatie in de coulissen stond te wachten.
‘In het licht van wat de getuige u heeft verteld,’ zei dr. Owen, ‘lijkt dit inderdaad geen ongeluk te zijn geweest.’
‘Tenzij ze per ongeluk over de reling is geklommen en per ongeluk een snoekduik van het dak heeft genomen.’
‘Oké.’ Dr. Owen stroopte de handschoenen van haar handen. ‘Laten we het erop houden dat de toedracht zelfdoding is.’
‘Behalve dat niemand het heeft zien aankomen,’ zei Maura. ‘We hebben helemaal niets aan haar gemerkt.’
Het was nu te donker om de gezichten van de twee rechercheurs goed te onderscheiden, maar ze kon zich levendig voorstellen hoe ze keken.
‘U had gehoopt op een zelfmoordbriefje,’ zei een van hen.
‘Ik wil een reden. Ik kende deze vrouw.’
‘Vrouwen denken dat ze hun man kennen. Ouders denken dat ze hun kinderen kennen.’