‘Ik hou van vlees. Gisteren heb ik kip gegeten.’ Hij zweeg en liep opeens rood aan. ‘Sorry,’ mompelde hij.
‘Ik heb Herman niet vermoord, wat iedereen hier ook zegt.’
‘Niet iedereen zegt dat.’
Ze legde met een klap haar vork neer. ‘Ik ben niet achterlijk, Teddy.’
‘Will gelooft je. En Julian zegt dat een goede onderzoeker nooit tot overhaaste conclusies mag komen.’
Ze keek naar de andere tafels en zag Briana’s smalende blik. ‘Ik neem aan dat de bitch niet voor mij opkomt.’
‘Is het vanwege Julian?’
Ze keek Teddy aan. ‘Wat?’
‘Dat jij en Briana zo’n hekel aan elkaar hebben? Omdat jullie allebei Julian leuk vinden?’
‘Ik heb geen flauw idee waar je het over hebt.’
‘Briana zegt dat je verliefd op hem bent.’ Teddy keek naar Beer, die zachtjes kwispelde, hopend op meer stukjes vlees. ‘Dat je altijd met zijn hond zit te spelen omdat je wilt dat Julian je leuk vindt.’
Was dat wat iedereen dacht? Ze duwde Beer van zich af en snauwde: ‘Hoepel op, stom beest.’
De hele eetzaal hoorde het en keek naar haar toen ze opstond.
‘Waarom ga je nou weg?’ vroeg Teddy.
Zonder antwoord te geven liep ze de eetzaal uit en verliet het gebouw.
De zon was onder, maar het was nog niet donker. Over het terrein lag het valse licht van zomeravonden. Zwaluwen dartelden door de lucht. Claire volgde het stenen pad rond het gebouw terwijl ze zonder veel animo keek of ze op beschaduwde plekjes al vuurvliegjes zag. De krekels sjirpten zo luid dat Claire het krakende geluid boven haar hoofd bijna niet hoorde. Opeens kwam er iets naar beneden. Het viel vlak voor haar voeten neer. Het was een dakpan.
Jezus, die was bijna op mijn kop gevallen!
Ze keek omhoog en zag iemand op de rand van het dak staan. In silhouet afgetekend tegen de avondlucht, met de armen gespreid als vleugels, leek de gedaante te willen gaan vliegen.
Nee! wilde ze roepen, maar er kwam geen geluid uit haar keel. Nee.
De gedaante sprong. De zwaluwen maakten in het zachte avondlicht behendige salto’s, maar de gedaante viel als een blok naar beneden, een vogel zonder vleugels.
Toen Claire haar ogen weer opende, zag ze een donkere plas die zich als een aureool rond de verbrijzelde schedel van dr. Anna Welliver verspreidde op het stenen pad.
Het hoofd van de Forensische Dienst van de staat Maine was dr. Daljeet Singh. Maura had hem jaren geleden tijdens een pathologiecongres leren kennen en sindsdien hadden ze er een gewoonte van gemaakt om tijdens die congressen samen te dineren. Dan bespraken ze opmerkelijke pathologische gevallen en lieten elkaar vakantiefoto’s zien. Nu was het echter niet Daljeet die uit de witte SUV met het opschrift van de Forensische Dienst stapte. Het was een jonge vrouw die er met haar camouflagebroek, fleecejack en bergschoenen uitzag alsof ze uit een survivalkamp kwam. Ze liep langs de voertuigen van de Maine State Police met het zelfvertrouwen van iemand die gewend was aan plaatsen waar doden waren gevallen en stapte regelrecht op Maura af.
‘Hallo. Ik ben Emma Owen. En u bent dr. Isles.’
‘Dat hebt u goed geraden,’ zei Maura. Ze nam haar uitgestoken hand aan, al voelde het vreemd om een vrouw de hand te schudden, vooral als die vrouw eruitzag als een studente en niet als een volwaardig patholooganatoom.
‘Nee, hoor, niet geraden. Bij het artikel dat u vorig jaar in het Journal of Forensic Pathology hebt gepubliceerd, stond een foto, en Daljeet heeft het zo vaak over u, dat ik het gevoel heb dat ik u al ken.’
‘Hoe is het met hem?’
‘Hij is op vakantie in Alaska, anders was hij zelf wel gekomen.’
Maura zei met een ironisch lachje: ‘Mijn verblijf hier was ook bedoeld als vakantie.’
‘Balen, zeg, als je zelfs op vakantie lijken moet bekijken.’ Dr. Owen haalde schoenbeschermers uit haar zak en trok ze aan met de souplesse van een danseres, door eerst op haar ene been en daarna op haar andere been te balanceren. Zoals veel jonge, vrouwelijke artsen die de medische professie tegenwoordig een heel nieuw gezicht geven, zag ze eruit als een intelligente, sportieve, zelfverzekerde vrouw. ‘Rechercheur Holland heeft me telefonisch al verteld wat er is gebeurd. Had u het zien aankomen? Vertoonde ze tekenen van suïcidale ideatie of depressie?’
‘Nee. Ik ben net zo overdonderd als iedereen hier. Voor zover ik het kon beoordelen was er met dr. Welliver niets aan de hand. Het enige wat me vandaag was opgevallen, is dat ze vanavond niet is komen eten.’
‘Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien?’
‘Tussen de middag, in de eetzaal. Ik geloof dat ze om één uur haar laatste leerling had. Daarna heeft niemand haar nog gezien. Tot ze van het dak sprong.’