‘Dit lid van het gezin zou graag willen dat je ophoudt je over ons zorgen te maken.’
‘Dat is onmogelijk. Je gezin is je vlees en bloed en daar valt niets aan te veranderen. Familie is familie. Als ik hierdoor Frankie zou verliezen, zou het zijn alsof ik een arm verlies. Wie zijn familie kwijtraakt, is alles kwijt.’
Die woorden lieten Jane niet los toen ze die avond naar huis reed. Haar moeder had gelijk: wie zijn familie kwijtraakt, is alles kwijt. Ze had gezien wat er met mensen gebeurde als hun man, vrouw of kinderen vermoord werden. Ze had gezien hoe ze verschrompelden, hoe ze in één dag tien jaar ouder werden. Ze kon proberen hen te troosten door hun te beloven dat het recht zou zegevieren, zodat ze hun verdriet in elk geval een plekje konden geven, maar in werkelijkheid wist ze helemaal niet, en wilde ze ook niet weten, hoe hun lijden voelde. Dat wisten alleen de mensen wie hetzelfde was overkomen.
Dat was de reden waarom er een school als Evensong bestond. Het was een plek waar geschonden kinderen konden helen, in gezelschap van lotgenoten, die wisten hoe ze zich voelden.
Ze had Maura die ochtend gesproken maar haar niet verteld wat er met Zapata was gebeurd. Nu hun hoofdverdachte dood was en Teddy waarschijnlijk niet meer in gevaar verkeerde, moest er bekeken worden of hij terug kon keren naar Boston. Ze zette haar auto op het parkeerterrein van haar flat en scrolde al naar Maura’s mobiele nummer toen ze zich herinnerde dat mobieltjes het op Evensong niet deden. Ze scrolde verder door de contactenlijst naar het nummer van de school dat Maura had gebruikt.
De telefoon ging zes keer over voordat er werd opgenomen. Een trillende stem zei: ‘Evensong.’
‘Bent u dat, dr. Welliver? U spreekt met Jane Rizzoli.’ Ze wachtte op antwoord. ‘Hallo? Bent u daar?’
‘Ja. Ja.’ Een onthutste lach. ‘O, god, wat zijn ze mooi!’
‘Waar hebt u het over?’
‘Ik heb nog nooit zulke vogels gezien. En de lucht heeft zo’n vreemde kleur…’
‘Eh… dr. Welliver? Zou ik dr. Isles even kunnen spreken?’
‘Ik weet niet waar dr. Isles is.’
‘Kunt u haar dan vragen me terug te bellen? Ik neem aan dat u haar bij het avondeten wel zult zien?’
‘Ik ga niet eten. Alles smaakt vandaag zo eigenaardig. O! O!’ Welliver slaakte een gilletje van verrukking. ‘Als u die vogels toch eens kon zien! Ze zijn zo dichtbij dat ik ze bijna kan aanraken!’
Jane hoorde dat ze de hoorn neerlegde. Toen hoorde ze voetstappen die bij de telefoon vandaan liepen.
‘Dr. Welliver? Hallo?’
Ze kreeg geen antwoord meer.
Ze hing op en vroeg zich af welke vogels de vrouw zo in verrukking hadden gebracht. Ze kreeg visioenen van een zwerm pterosauriërs die boven de bossen van Maine kwamen aanvliegen.
In de wereld die Evensong heette, leek alles mogelijk te zijn.
21
Kippenmoordenaar.
Alhoewel niemand het openlijk tegen haar zei, wist Claire waar de anderen het over hadden als ze in de eetzaal hun hoofden fluisterend naar elkaar toe bogen. Zij heeft het gedaan. Het was algemeen bekend dat Claire een paar dagen geleden naar Herman had geschopt. Daarom was zij de voornaamste verdachte. In het gerechtshof van de roddelpraat was ze al berecht en veroordeeld.
Ze prikte een spruitje aan haar vork. De groente was zo bitter als haar afkeer, maar ze at hem evengoed, werktuiglijk kauwend terwijl ze probeerde het geniepige gefluister en de starende ogen te negeren. Zoals altijd was Briana de aanvoerster, gesteund door de golden girls. De enige die aan Claire’s kant leek te staan, was Beer, die nu opstond van zijn vaste plek onder Julians stoel en naar haar toe dribbelde. Ze hield hem onder de tafel een stukje vlees voor en knipperde met haar ogen om haar tranen terug te dringen toen de hond dankbaar haar hand likte. Honden waren veel prettiger gezelschap dan mensen. Ze namen je zoals je was. Ze bukte zich om hem te aaien. Hij zou tenminste altijd haar vriend blijven.
‘Mag ik bij je komen zitten?’
Ze keek op en zag Teddy staan met zijn dienblad in beide handen. ‘Als je wilt. Maar je weet wat de gevolgen zijn.’
‘Wat dan?’
‘Dat je dan nooit een van de cool kids zult zijn.’
‘Dat was ik toch al niet.’ Hij ging zitten. Ze keek naar zijn bord. Gekookte aardappelen, spruitjes en limabonen.
‘Ben je vegetarisch?’
‘Nee, allergisch.’
‘Waarvoor?’
‘Vis, garnalen, eieren.’ Hij telde zijn allergieën op zijn vingers af. ‘Tarwe, pinda’s, tomaten en misschien aardbeien, maar dat is niet helemaal zeker.’
‘Jemig, dat je niet van de honger omkomt.’
‘Ik ben net zo’n carnivoor als jij, hoor.’
Ze keek naar zijn bleke gezicht en de luciferhoutjes die zijn armen moesten voorstellen en dacht: ik heb nog nooit iemand gezien die zo weinig van een carnivoor heeft.