‘Wanneer is naar uw schatting de dood ingetreden?’ vroeg Lester. ‘Kunt u iets zeggen over het post-mortem-interval?’
Maura bekeek de gezichten één voor één, onthutst over het spervuur van vragen. ‘Het vaststellen van het tijdstip waarop de dood is ingetreden, is altijd een precaire zaak. Als het om een mens gaat, bekijken we een aantal aanwijzingen. Lichaamstemperatuur, rigor mortis, livor mortis –’
‘Hebt u ooit geprobeerd bij een vogel het kaliumgehalte van het oogvocht te onderzoeken om het tijdstip van de dood vast te stellen?’ vroeg Bruno.
Ze staarde hem aan. ‘Nee. Nooit. Ik geef toe dat ik niet erg bekend ben met de pathologie van pluimvee.’
‘Nou ja, in elk geval weten we wat de doodsoorzaak is. Maar waarom is hij opengesneden? Waarom zijn de ingewanden naar buiten getrokken en is hij in de boom opgehangen?’
Dat is precies wat ik me in het bos afvroeg.
‘Deze vragen hebben te maken met de profielschets van de dader,’ zei Julian. ‘We moeten ons nu eerst bezighouden met het bewijsmateriaal. Ik ben naar het bos teruggegaan om het kadaver te zoeken, maar vermoedelijk is een dier ermee vandoor gegaan, dus hebben we niets om te ontleden. Daarna heb ik rond het kippenhok naar voetafdrukken gezocht, maar die zijn door de regen helaas allemaal weggevaagd. Daarom zullen we nu jullie bevindingen bespreken.’ Hij keek naar Bruno. ‘Wil jij eerst?’
Toen Bruno naar voren liep, ging Maura zitten. Ze voelde zich als een leerling die haar huiswerk niet had gedaan. Ze had geen idee wat de hyperactieve Bruno hun ging vertellen. Hij trok latex handschoenen aan en stak zijn hand in een bruine papieren zak. Uit de zak kwamen de drie twijgenpoppetjes tevoorschijn, nog verbonden aan hun stroppen. Hij legde ze op de roestvrijstalen tafel. Zulke onbenullige poppetjes, dacht Maura. Onder de felle tl-lampen van het klaslokaal zagen de roodbruine spetters er niet meer uit als bloed, maar als moddervlekken. Aan de tak van de wilgenboom, langzaam om hun as draaiend, hadden de poppetjes er griezelig uitgezien. Nu hadden ze hun macht verloren en waren ze niets anders meer dan bundeltjes twijgen.
‘Hier hebben we bewijsstukken A, B en C,’ zei Bruno. ‘Drie poppetjes, twee mannelijke en één vrouwelijke figuur. Ze zijn gemaakt van twijgen en stukjes boombast, die bijeengebonden zijn met twijndraad. Ik heb het twijndraad onderzocht en vastgesteld dat het vervaardigd is van jute. Ik heb touw van dezelfde soort aangetroffen in de stal, waar het wordt gebruikt om balen hooi voor de paarden bij elkaar te binden.’ Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde er een stukje touw uit. ‘Alstublieft! Precies hetzelfde twijndraad. Uit onze eigen stal!’ Hij ging weer zitten.
‘Ga je gang, Arthur,’ zei Julian.
‘Ik heb de twijgen onderzocht,’ zei Arthur terwijl hij overeind kwam. ‘De boombast van de rok was makkelijk. Het is de bast van de betula papyrifera, de papierberk. De twijgen waren lastiger. Er zijn twee soorten gebruikt. De gladde, groene bast en de gepunte knopjes wijzen erop dat een deel ervan afkomstig is van de fraxinus nigra, de zwarte es. De tweede soort heb ik kunnen identificeren dankzij hun stervormige pit. Naar mijn mening zijn ze afkomstig van de balsempopulier. Beide boomsoorten groeien langs de beek.’
‘Mooi werk,’ zei Julian.
Maura bleef naar Arthur staren toen die weer ging zitten en dacht: een jongen van vijftien die meer over bomen weet dan ik ooit zal leren. Deze forensische club was veel indrukwekkender dan ze had gedacht.
Lester stond op maar liep niet naar voren. Hij bleef bij de deur staan, waar hij zich veilig voelde. ‘Ik heb het touw bekeken waarmee het slachtoffer was opgehangen aan de hogere tak. Ik moest naar het bos terugkeren en in de boom klimmen om een monster te bemachtigen, omdat Herman – het slachtoffer – en het aan hem nog bevestigde touw niet meer te vinden waren.’
‘En wat ben je te weten gekomen over het touw?’ vroeg Julian.
‘Het is nylon touw van zes punt vijfendertig millimeter dikte, een zogenaamde kabelplatting. Een touwsoort dat voor vele doeleinden bruikbaar is en bestand is tegen verrotting en schimmel. Ik heb naar de bron gezocht en er uiteindelijk een he le rol van gevonden in de gereedschapsschuur.’ Hij ging weer zitten.
‘Hiermee hebben we vastgesteld dat alle materialen die benodigd waren om deze poppetjes te maken, op het terrein van de school te vinden waren. De twijgen. Het twijngaren. Het touw.’ Julian keek de klas rond. ‘Dan komen we nu bij het moeilijkste onderdeel, te weten het antwoord op de vraag die Lester daarstraks heeft gesteld: waarom? Waarom heeft iemand een haan gedood, hem opengesneden en zijn ingewanden naar buiten getrokken? Waarom heeft die persoon hem opgehangen in een boom aan een pad waar we bijna dagelijks komen? Een plek waar we hem wel móésten vinden?’ Hij wachtte op antwoord.