‘Geschift.’
‘Dat is niet wat ik wilde zeggen.’
‘Nou, ik ben geschift,’ zei ze.
‘Waarom zeg je dat?’
‘Iedereen zegt het, zelfs de psycholoog. Wil je bewijs?’ Ze pakte zijn hand en drukte zijn vingers op het litteken op haar hoofd. ‘Voel je dat? Hier hebben ze mijn schedel opengezaagd. Daarom blijf ik de hele nacht wakker, als een vampier. Omdat mijn hersenen beschadigd zijn.’
Hij trok zijn hand niet weg, zoals ze had verwacht, maar liet hem liggen en streelde het litteken dat het uiterlijke bewijs was dat er met haar iets niet in orde was. Will mocht er misschien niet al te aantrekkelijk uitzien, dik en pukkelig als hij was, maar opeens zag ze wat een mooie ogen hij had. Vriendelijke, bruine ogen met lange wimpers. Hij bleef haar aankijken, alsof hij probeerde te raden wat er in haar hoofd omging. Alle dingen die ze hem niet durfde te vertellen.
Ze duwde zijn hand weg en liep door over het pad tot ze bij de rand van het meer was. Daar bleef ze staan. Ze staarde naar het water dat er vanwege de regen pokdalig uitzag, hopend dat Will achter haar aan was gekomen.
Even later stond hij naast haar. Er blies een koude wind over het water en ze sloeg huiverend haar armen om haar lichaam. Will leek niet eens te merken hoe koud het was, ook al droeg hij alleen maar een spijkerbroek en een vochtig T-shirt dat aan zijn mollige lichaam plakte.
‘Deed het pijn?’ vroeg hij. ‘Toen je die kogel in je hoofd kreeg?’
Automatisch bracht ze haar hand naar haar hoofd. Naar de deuk die het einde markeerde van haar leven als een normaal meisje. Een meisje dat ’s nachts sliep en op school goede cijfers haalde. Een meisje dat niet steeds op de verkeerde momenten de verkeerde dingen zei. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Het laatste wat ik me van vóór het incident herinner, is dat ik met mijn vader en moeder in een restaurant zat. Ze wilden dat ik iets nieuws zou proberen, maar ik wilde spaghetti. Ik bleef zeuren om spaghetti, spaghetti, en uiteindelijk zei mijn moeder tegen de kelner dat hij me dan maar spaghetti moest geven. Dat is het laatste wat ik me herinner. Dat mijn moeder zich aan me ergerde. Dat ik me niet gedroeg zoals ze van me verwachtte.’ Ze streek met de rug van haar hand langs haar ogen en smeerde haar tranen in een natte streep uit over haar wang.
Boven het meer klonk de roep van een fuut. Het was een eenzaam, onaards geluid waarvan ze een brok in haar keel kreeg.
‘Toen ik in het ziekenhuis wakker werd,’ zei ze, ‘waren mijn vader en moeder dood.’
Zijn vingertoppen streelden haar wang, zo zacht dat ze zich afvroeg of ze het zich verbeeldde. Ze hief haar hoofd op om hem in zijn bruine ogen te kijken.
‘Ik mis mijn vader en moeder ook,’ zei hij.
‘Dit is een enge school met enge kinderen,’ zei Jane. ‘Ze hebben allemaal iets eigenaardigs.’
Ze zaten in Maura’s kamer, waar ze de fauteuils dicht bij de open haard hadden geschoven. De regen sloeg tegen de ruiten en de wind deed de ramen in de sponningen rammelen. Jane had droge kleren aangetrokken, maar de vochtige kou was tot op haar botten doorgedrongen. Zelfs dicht bij de hitte van de vlammen slaagde ze er niet in warm te worden. Ze trok haar trui wat strakker om zich heen en keek naar het olieverfschilderij dat boven de schoorsteenmantel hing. Het was een portret van een edelman, die met zijn jachtgeweer over zijn schouder trots poseerde naast een neergeschoten eland. Mannen hadden iets met trofeeën.
‘Ik zou eerder het woord opgejaagd gebruiken,’ zei Maura.
‘Voor de kinderen?’
‘Ja. Ze worden achtervolgd door gewelddaden. Dan is het geen wonder dat ze een wat vreemde indruk maken.’
‘Maar als je een heel stel van dit soort kinderen bij elkaar zet, kinderen met ernstige emotionele problemen, dan wordt juist extra benadrukt hoe vreemd ze zijn.’
‘Dat is wel zo,’ zei Maura, ‘maar aan de andere kant is dit de enige plek waar ze geaccepteerd worden zoals ze zijn. Door mensen die begrip voor hen hebben.’
Jane had niet verwacht zoiets van Maura te horen. De Maura die hier bij de haard zat, leek een heel andere vrouw te zijn geworden. Door de wind en de regen was haar zwarte haar geen glad, gestyleerd kapsel meer, maar een warrige bos. Ze droeg haar geblokte flanellen bloes over haar spijkerbroek heen en aan de onderrand van de broekspijpen kleefde opgedroogde modder. Ze was pas een paar dagen in Maine, maar Jane herkende haar amper.
‘Je zei dat je Julian niet op deze school wilde laten,’ zei Jane.
‘Dat klopt.’
‘Waarom ben je van gedachten veranderd?’
‘Om te beginnen heb je zelf kunnen zien dat hij het hier erg naar zijn zin heeft. Ten tweede weigert hij te gaan. Dat heeft hij meteen gezegd. Hij is zestien en hij weet wat hij wil.’ Maura nam kleine slokjes van haar thee en keek door de opkringelende damp naar Jane. ‘Weet je nog hoe hij in Wyoming was? Een onhandelbare jongen die met iedereen vocht en alleen een hond als vriend had. Hier heeft hij vrienden gevonden. Hij hoort hier thuis.’