‘…en toen kregen mevrouw Welliver en meneer Roman ruzie over de vraag of leerlingen moeten leren jagen. Meneer Roman vindt van wel, omdat het een oeroude kunst is, maar dr. Welliver vindt het barbaars. Toen zei meneer Roman dat mevrouw Welliver zelf barbaars is, omdat ze vlees eet. Woedend was ze!’
Terwijl Maura haar spijkerbroeken en wandelschoenen uitpakte en haar bloezen en de enige nette jurk die ze had meegebracht in de kast hing, babbelde Julian honderduit over zijn klasgenoten en de leraren, over de katapult die ze onder leiding van juffrouw Saul hadden gebouwd, en over hoe er tijdens een veldtocht een beer in hun tentenkamp was verschenen.
‘Ik wil wedden dat jij degene bent die de beer heeft weggejaagd,’ zei ze glimlachend.
‘Nee, meneer Roman. Met hem wil zelfs een beer geen ruzie krijgen.’
‘Ziet hij er zo afschrikwekkend uit?’
‘Nee, maar hij is boswachter. Je zult hem vanavond aan tafel wel zien. Als hij komt.’
‘Hij moet toch eten?’
‘Ja, maar hij ontloopt dr. Welliver een beetje, vanwege die ruzie waar ik je over vertelde.’
Maura deed de la van de commode dicht. ‘En wie is die dr. Welliver die zo’n hekel heeft aan jagen?’
‘De schoolpsycholoog. Ik heb om de week op donderdag therapie.’
Ze draaide zich om en keek hem fronsend aan. ‘Waarom?’
‘Omdat ik problemen heb. Net zoals iedereen hier.’
‘Over welke problemen heb je het?’
Hij keek haar verbaasd aan. ‘Ik dacht dat je dat wist. Dat is de reden waarom ik hier ben, de reden waarom iedereen hier is. Omdat we anders zijn dan gewone kinderen.’
Ze dacht aan de klas die ze daarnet had gezien, een twintigtal leerlingen rond de demonstratietafel van Planten-Pasky. Ze hadden eruitgezien als een willekeurige groep Amerikaanse tieners.
‘Waarom ben jij anders?’ vroeg ze.
‘Vanwege de manier waarop ik mijn moeder heb verloren. Hetzelfde geldt voor alle andere kinderen hier.’
‘Hebben ze allemaal een ouder verloren?’
‘Een ouder. Beide ouders. Een broer of een zus. Mevrouw Welliver helpt ons de woede te verwerken. En de nachtmerries. Op Evensong leren we terug te vechten.’
Ze dacht aan hoe Julians moeder was gestorven. Aan hoe gewelddadigheid een spoor kan trekken door families, door stadswijken, door generaties. Op Evensong leren we terug te vechten.
‘Als je zegt dat de andere kinderen ook allemaal hun ouders, broers of zusters hebben verloren,’ zei Maura, ‘bedoel je dan dat…’
‘Ze vermoord zijn, ja,’ zei Julian. ‘Dat is wat we hier gemeen hebben.’
8
Een nieuw gezicht in de eetzaal vanavond.
De afgelopen weken had Julians mond niet stilgestaan over deze bezoekster, dr. Isles, die als als forensisch patholooganatoom in Boston elke dag dode mensen ontleedde. Hij had er niet bij gezegd dat ze zo mooi was. Slank, met donker haar en een kalme, oplettende blik. Ze leek zo sterk op Julian dat ze moeder en zoon hadden kunnen zijn. Ze keek ook naar Julian zoals een moeder naar haar kind kijkt, zichtbaar trots en vol aandacht voor wat hij zei.
Zo zal niemand ooit nog naar mij kijken, dacht Claire Ward.
Vanaf haar gebruikelijke eenzame stek helemaal achter in de zaal kon Claire dr. Isles goed bekijken en het eerste wat haar opviel, was hoe elegant ze haar mes en vork hanteerde toen ze haar vlees sneed. Vanaf haar plek kon Claire precies zien wat er in de eetzaal allemaal gebeurde. Ze vond het niet erg dat er niemand bij haar aan tafel zat. Dan hoefde ze tenminste geen zinloze gesprekken te voeren en kon ze in de gaten houden wat de anderen deden. En dit hoekje was de enige plek waar ze zich veilig voelde, met haar rug tegen de muur zodat niemand haar van achteren stiekem kon overvallen.
Vanavond bestond het menu uit heldere bouillon, een salade van jonge slablaadjes, beef Wellington met gepofte aardappelen en asperges, en als toetje citroengebak. Dat betekende weer een hoop geharrewar met verschillende messen en vorken. Vier weken geleden, toen Claire op Evensong was aan gekomen, had ze er helemaal niets van begrepen. Bij Bob en Barbara Buckley in Ithaca hadden ze veel eenvoudiger getafeld, met alleen maar een mes, een vork en papieren servetjes.
Bij Bob en Barbara Buckley had er ook nooit beef Wellington op het menu gestaan.
Ze miste Bob en Barbara veel meer dan ze had gedacht. Ze miste hen bijna net zo erg als haar ouders die nu alweer twee jaar dood waren en aan wie ze alleen nog maar vage herinneringen had die met de dag vager werden. De dood van Bob en Barbara was nog vers, en deed dubbel zoveel pijn, omdat het allemaal haar schuld was. Als ze die avond niet stiekem op pad was gegaan, als Bob en Barbara niet gedwongen waren geweest naar haar te gaan zoeken, hadden ze nu misschien nog geleefd.
Maar ze zijn dood. En ik zit citroengebak te eten.