‘Hoeveel maanden?’
‘Zeven, acht.’
‘Komt hier ooit iemand?’
‘Alleen ratten.’
‘Woon je hier helemaal alleen?’
‘Waarom wil je dat weten?’
‘Denzel,’ zei Jane. Het was echt belachelijk om hem zo te noemen. ‘We proberen erachter te komen wie de eigenaar is van dit gebouw.’
‘Ik. Dat zei ik toch?’
‘Niet Jarvis & McCrane?’
‘Wie?’
‘Nicholas Clock. Zegt die naam je iets? Heb je hem ooit ontmoet?’
Opeens snauwde Denzel tegen Frost: ‘Wat doe je daar? Probeer je mijn spullen te jatten?’
‘Er valt niks te jatten, man,’ zei Frost. ‘Ik kijk alleen maar. Er ligt hier veel ijzervijlsel op de vloer. Dit moet een machinefabriek zijn geweest.’
‘Denzel, we zijn hier niet voor jou,’ zei Jane. ‘We proberen alleen maar iets te weten te komen over het bedrijf dat hier twee of drie jaar geleden zat.’
‘Toen zat hier niks.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Omdat dit mijn stad is en omdat ik ogen in mijn hoofd heb.’
‘Ken je een man genaamd Nicholas Clock? Eén meter vijfentachtig, blond haar, breed gebouwd, ongeveer vijfenveertig jaar oud, knap om te zien.’
‘Waarom vraag je mij naar knappe kerels?’
‘Ik vraag je alleen maar naar Nicholas Clock. Volgens onze gegevens werkte hij hier.’
Denzel snoof minachtend. ‘Dan was hij niet erg goed in zijn werk.’ Hij keek weer naar Frost en snauwde: ‘Heb je niet gehoord wat ik zei? Blijf met je fikken van mijn spullen af.’
‘Hé!’ zei Frost die uit het kapotte raam keek. ‘Er zit iemand in onze auto!’
‘Wat?’ Jane liep naar het raam en keek naar haar Subaru. Het rechterportier stond open. Ze trok haar wapen en zei: ‘Naar beneden!’
‘Nee. Jullie blijven hier,’ zei Denzel en op hetzelfde moment voelde Jane de loop van een revolver tegen haar achterhoofd. ‘Laat je wapen vallen. Allebei!’ Hij sprak nu niet meer lijzig, maar kil en autoritair.
Jane liet haar Glock vallen.
‘Jij ook, Frost,’ beval de man.
Hij weet hoe we heten.
Het tweede pistool viel met een klap op de vloer. Denzel greep Jane’s jack en dwong haar op haar knieën. Hij hield zijn pistool zo hard tegen haar achterhoofd gedrukt, dat de loop aanvoelde als de punt van een boor die een gat in haar schedel ging boren. Wie zou hier ooit hun lijken vinden? Het kon weken duren voordat iemand haar auto zag staan. Voordat iemand op het idee zou komen uit te zoeken wie de eigenaar was.
Frost werd naast haar op zijn knieën gedwongen. Ze hoorde de piepjes van de toetsen van een mobieltje. Toen zei Denzel: ‘We hebben een probleem. Wil je dat ik het oplos?’
Ze keek opzij naar Frost en zag doodsangst in zijn ogen. Als ze nog wilden proberen terug te vechten, moesten ze het nú doen. Het was hun laatste kans. Zij waren met hun tweeen, maar die kerel was gewapend. Een van hen zou zo goed als zeker gewond worden, maar de ander zou het misschien redden. Doe het nu, nu hij aan de telefoon is en niet oplet. Ze spande haar spieren, haalde diep adem, misschien voor het laatst. Omdraaien, wapen grijpen, loop wegduwen…
De traptreden galmden toen er iemand naar boven kwam. De loop van het pistool drukte niet langer tegen haar hoofd. Denzel liep achteruit, buiten haar bereik en daarmee was alle hoop dat ze hem zijn wapen zou kunnen afnemen, verloren.
Nu klonken de scherpe tikken van harde hakken op de houten vloer.
‘Dit is inderdaad een probleem,’ zei een bekende stem die hen totaal van hun stuk bracht. ‘Sta maar op. Het is tijd om open kaart te spelen.’
Jane stond op en draaide zich om naar Carole Mickey. Alleen was het niet de blondine met het stijve kapsel die had gezegd Olivia Yablonski’s collega te zijn bij Leidecker Hospital Supplies. Deze vrouw droeg een nauwsluitende spijkerbroek en zwarte laarzen, en in plaats van het ouwelijke kapsel was haar blonde haar tot een strakke paardenstaart gebonden, waardoor haar hoge jukbeenderen scherp uitkwamen. Ze moest vroeger een opvallende schoonheid zijn geweest, maar nu stond de middelbare leeftijd in haar gezicht geëtst, in de rimpeltjes die vanuit haar ooghoeken uitwaaierden.
‘Leidecker Hospital Supplies bestaat niet, neem ik aan?’ zei Jane.
‘Natuurlijk wel,’ zei Carole. ‘Jullie hebben onze catalogus gezien. We verkopen de nieuwste modellen rollators en badstoelen.’
‘En die worden aan de man gebracht door vertegenwoordigers die nooit op kantoor zijn. Bestaan ze niet, of reizen ze net zoals Olivia Yablonski voortdurend de wereld over voor de CIA?’
Carole en Denzel keken elkaar aan.
‘Je redenering neemt daarmee wel een erg grote stap,’ zei Carole toen, maar die twee seconden pauze hadden voor Jane bevestigd dat ze het bij het juiste eind had.