De man schudt mijn vaders hand. ‘Mijn naam is Boris Lautenslager en dit is mijn vrouw Lisan. Wij drijven een fotozaak hier in het centrum. Fotoservice Lautenslager, u misschien wel bekend?’
‘Ja, die winkel ken ik.’
‘Mogen wij even binnenkomen? Het gaat over Vera.’
Meneer en mevrouw Lautenslager zitten bij het raam aan de straatkant, op de bank waar mama het liefst op ligt als ze thuis is.
Papa zit in zijn leunstoel met zijn handen op zijn knieën en zijn ellebogen naar buiten gedraaid, alsof hij hen elk moment kan bespringen. Hij heeft hun niets te drinken aangeboden.
Vanuit het gangetje zie ik alleen hun contouren door het bobbelige glas van de tussendeur, maar ik versta het gesprek woordelijk – het glas is dun.
‘Ik wil u graag iets vertellen, meneer Zagt. Mijn vrouw en ik, dagelijks gaan er duizenden foto’s door onze handen. De meeste zijn huis-tuin-en-keukenfoto’s, vakantiekiekjes, alleen van waarde voor de mensen die erop staan, maar we hebben ook klanten die van fotograferen hun hobby hebben gemaakt.’
‘En professionele fotografen,’ vult mevrouw Lautenslager haar man aan.
Ik ga op de trap zitten. Vanaf hier kan ik ze nog steeds horen.
‘Ik… Nou ja, hoe zal ik het zeggen.’
‘Zeg het maar gewoon zoals het is.’ Mijn vader klinkt ongeduldig.
‘Uw dochter heeft talent. Ze maakt prachtige foto’s. Bijzonder werk, ongekend voor haar jonge leeftijd.’
Ik glim van trots. Dat heeft meneer Lautenslager nooit rechtstreeks tegen mij gezegd. Wel dat hij vond dat ik mooie foto’s maakte, maar dit soort bewoordingen heeft hij nooit gebruikt.
En hij zegt nog meer: ‘Uw dochter is een geboren fotografe. Een aanwinst voor ons vak.’
Mijn vader is stil. Ik kan niet inschatten of hij met interesse luistert of zich zit te ergeren en zich alleen maar probeert in te houden.
Hoe moest je dat ook alweer doen, duimen? Je vingers in elkaar haken, en dan je duimen om elkaar heen draaien. Ik weet niet of de beweging naar buiten of naar binnen toe hoort, dus wissel ik het af. Zo blijf ik zitten, heftig duimend op een goede afloop.
‘Mag ik vragen, meneer…’
‘Lautenslager.’
‘Lautenslager. Juist. Waarom bemoeit u zich hiermee?’
‘Mijn vrouw en ik zien uw dochter regelmatig in onze zaak. Ze is een heel creatief, gevoelig meisje, we mogen haar graag. We hoopten dat u de straf ten aanzien van het fotograferen zou willen heroverwegen als u weet hoe goed uw dochter is in wat ze doet.’
‘Ik ben prima zelf in staat om beslissingen te nemen omtrent haar opvoeding.’
‘Nee, nee, uiteraard, vanzelfsprekend.’ Mevrouw Lautenslager klinkt een beetje bang.
‘Ik wil dat ze haar diploma haalt. En dat gaat niet gebeuren als ze steeds door de stad loopt te zwerven. Daar komt nog eens bij dat al haar zakgeld opgaat aan die onzin. Af en toe wat foto’s maken, prima, dat begrijp ik, dat doe ik zelf ook. Maar dit loopt de spuigaten uit. Ze overdrijft het.’
‘Talent moet zich kunnen ontwikkelen, meneer Zagt. Ik zou het erg jammer vinden als Vera niet meer in staat zou zijn zich verder te bekwamen.’
‘Laat ik het anders stellen: zou u mijn dochter gratis voorzien van fotorolletjes, haar foto’s ontwikkelen en afdrukken, haar batterijen verstrekken en nieuwe lenzen cadeau doen?’
‘Nou…’
‘Dan zijn we er toch? Mijn dochter moet bepaalde dingen in haar leven verdienen, net als ieder ander. Zo werkt het. Je krijgt niets voor niets. U niet, ik niet, Vera niet. Dat moet ze leren.’
‘Kunnen we u dan echt niet overtuigen?’
‘Nee.’
Ik ben gestopt met duimen. Mijn vuisten liggen gebald in mijn schoot en mijn zicht is wazig geworden.
Mijn vader schraapt zijn keel. ‘Als ze het komend schooljaar goede punten haalt, dan geef ik haar dat ding aan het einde van het jaar terug.’
Ik spring op en sla met een vlakke hand tegen de muur. ‘Dan hoef ik die hele kútcamera niet meer!’ Stampvoetend ren ik de trap op.
51
Aron zette de spullen achter in de Polo. Ik stapte in en draaide meteen het raam open. Het was warm en broeierig geworden in de auto.
Aron gooide zijn jas op de achterbank en ging achter het stuur zitten. Hij stak de sleutel in het contact, maar startte de motor niet. In plaats daarvan keek hij me aan, zijn achterhoofd tegen de hoofdsteun geleund. Het was opmerkelijk hoe snel hij schakelde van de lichamelijke inspanning die hij de afgelopen drie kwartier op de bergrug had geleverd naar de plotselinge stilte, de tastbare intimiteit in deze cabine.
Hij ademde normaal. Zijn huid kleurde niet rood, zoals de mijne.
‘Viel het mee?’ vroeg hij.
‘Eerlijk?’
Hij keek me geduldig aan.
Ik grinnikte nerveus. ‘Ik hoop niet dat er de komende dagen nog meer van dit soort tochten op het programma staan.’