Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(95)

By:Esther Verhoef


Ik zei: ‘Nee.’

‘Ik ben de leerlingen aan het bellen die dit jaar blijven zitten.’

Ik zei niets.

Ik dacht: misschien is het een grap. Zo’n zieke grap van een leraar die denkt dat-ie opvoedkundig bezig is, die me ‘een lesje wil leren’, of ‘wakker wil schudden’. Die me ‘even wil laten schrikken in de hoop dat je over je gedrag gaat nadenken, jongedame’.

Ik stond er slecht voor, een onvoldoende voor zes vakken. Die onvoldoendes waren niet nodig geweest, geen van alle. In de laatste proefwerkweek heb ik die cijfers weten op te halen. Niet te opvallend, natuurlijk, zomaar ineens een negen of een tien kon ik me niet veroorloven, de meeste leraren lezen de punten in de klas hardop voor. Ik heb mijn nieuwe reputatie zorgvuldig opgebouwd, daar moest ik voorzichtig mee omspringen. Ik had gemikt op drie vijven en voor de rest een gemiddelde van vijfenhalf – afgerond een zes. En dat was me gelukt.

Dacht ik.

Daar was ik van overtuigd.

‘Het scheelt maar een paar tiende punten,’ hoorde ik Bastiaans gisteren door de telefoon zeggen. ‘Maar we moeten ergens een grens trekken. Vier onvoldoendes is er een te veel om je te kunnen laten overgaan.’

Ik zei niets meer.

Blijven zitten in de derde.

Na de zomervakantie zou ik aan het examenjaar zijn begonnen. Ik had volgend jaar rond deze tijd al van school af kunnen zijn.

Nu moet ik nog twee jaar.

Vanwege een paar tiende punten.

Omdat er ergens een grens getrokken moet worden.

Hij zei: ‘Geef me je vader maar even.’



Ik smijt mijn fiets tegen de zijmuur van de fotovakzaak. Bedenk me dan en zet hem op de standaard en op slot. Schop tegen de muur.

Mevrouw Lautenslager kijkt op als ik binnenkom. Ze glimlacht naar me ter herkenning en richt zich dan weer op haar klant, een oudere man die een toestel uit een tas haalt en op de balie legt.

‘Ik durf er niet aan te komen,’ zegt hij. Mevrouw Lautenslager haalt een nieuwe batterij uit de verpakking en stopt hem in de camera.

Bij de kassa staat een vrouw met een kinderwagen een mapje met foto’s te bekijken.

‘Kijk, daar hebben we Vera!’ Meneer Lautenslager komt uit zijn keukentje naar voren gelopen. Met veel gevoel voor theater draait hij me de rug toe en buigt zich over een bak waarin op alfabetische volgorde enveloppen staan van de fotocentrale.

‘Ja, ze zijn binnen hoor, bij de Z van Zeer mooi!’ Hij haalt de negatieven uit de envelop en bekijkt ze tegen het licht. ‘Honden, vogeltjes… Ja, het zijn de jouwe. Wil je ze zien?’

Ik werp een snelle blik op de negatieven. Foto’s die ik in de afgelopen weken heb gemaakt tijdens mijn strooptochten door de wijk. Mijn laatste foto’s.

Ik stop de oranje stroken terug in het mapje.

Lautenslager slaat de kassa aan. ‘De schade? Nog steeds vier gulden vijftig.’

Ik leg het geld gepast op de balie: drie guldens, zes kwartjes.

‘Geen best weer vandaag, hè, om foto’s te maken.’ Hij wijst naar buiten, waar de wind is aangewakkerd. Op de stoep deint het buigzame reclamebord van zijn winkel heen en weer.

‘Maakt me niet uit,’ zeg ik mat. Ik stop het mapje in de envelop en vouw de rand dicht.

‘Zo ken ik je niet. Is er iets aan de hand?’

Ik schud mijn hoofd.

De vrouw met de kinderwagen is erbij komen staan.

‘Vera wordt later fotograaf,’ hoor ik mevrouw Lautenslager tegen haar zeggen. Ze straalt trots uit en daardoor voel ik me nog beroerder.

Deze mensen zijn de enigen die begrijpen wat fotografie voor me betekent. Hoe goed ik me erbij voel. Hoe noodzakelijk het voor me is om een camera in mijn handen te houden, door de zoeker te kijken en af te drukken: momenten te hebben waarin ik een onbegrijpelijke, vijandige wereld kan beschouwen door de ogen van een roofdier in plaats van de prooi die ik doorgaans ben, het gevoel krijg tenminste érgens grip op te hebben, iets te regisseren, te vangen zelfs, al is het maar dat ene moment waarin ik dat speciale licht kan vastleggen, de beelden en lijnen en kleuren kan bepalen die mijn versie van de werkelijkheid vormen.

‘Mijn vader heeft mijn camera afgepakt.’

‘Hè? Waarom?’

Mevrouw Lautenslager kijkt nu ook op over haar hoornen bril.

‘Omdat ik ben blijven zitten.’

‘Da’s niet best,’ zegt ze.

‘Je zult hem wel snel terugkrijgen, toch?’ probeert haar man.

‘Nee. Ik krijg hem nooit meer terug. Hij zei dat-ie hem al veel eerder had moeten afpakken.’





49





Aron stond me op te wachten in de kleine hal van het vliegveld van La Palma. Donker haar, getinte huid, en onder zijn zonnebril een grijns die het halve eiland kon verlichten.

Ik had hem hier niet verwacht. Ik stond midden in de hal, in elke hand een zware koffer en met een rugzak op mijn rug te zoeken naar ‘een blonde Britse vrouw van achter in de vijftig’ die me zou begeleiden naar het bed and breakfast dat ik als eerste zou gaan fotograferen.