Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(93)

By:Esther Verhoef


Ik kon niet naar huis.



Het was te laat om nog een hotel te zoeken. Te koud om in de auto te blijven zitten.

Ik duwde de zonneklep terug en startte de motor. Reed de stad uit, de polder in. Ik passeerde lege weilanden, talloze rietgedekte boerderijen. Zag de Porsches en terreinwagens glimmen in de koplampen van mijn Mercedes. Smeedijzeren poorten, strak gesnoeide buxusperkjes waarop de rijp zich had vastgezet in de koude avond. Kilometerslang reed ik door. Bij een kale, winterse lindeboom minderde ik vaart en sloeg rechts af.

Het grind knerpte terwijl ik langs de boerderij naar achteren reed, waar moddersporen liepen, en de laagjes ijs die zich op de waterplassen hadden gevormd, knapten onder mijn banden.

Ik zette de motor af en stapte uit. In de boerderij sloeg het hondje aan. Mevrouw Van Grunsven zou erdoor gealarmeerd worden en uit bed stappen, haar sloffen aanschieten, haar bril opzetten en het gordijn opzijschuiven. Ze zou me zien lopen als ze goed keek: een slanke gestalte, de adem vergezeld van condenswolken, die de studio in liep, de lichten daarbinnen ontstak en de deur zorgvuldig achter zich sloot.

Ik nam een stapel fluwelen achtergrondlappen van de plank en legde het zware pakket op de grond in het kantoortje. Zette de elektrische kachel aan. Doofde de zee van tl-licht in de grote schuur.

In de boerderij blafte het hondje nog steeds, maar zijn blaf klonk minder dringend en de intervallen waren langer dan zojuist. Mevrouw Van Grunsven zou mijn auto inmiddels wel hebben herkend. Ze zou zich vast afvragen wat ik hier kwam doen op dit late tijdstip, maar daarover maakte ik me geen zorgen: in het huurcontract stond niets over de tijden waarop ik van het pand gebruik mocht maken.

Ik hield mijn jas aan en ging op de provisorische matras liggen, trok een paar lappen over me heen en krulde mezelf op.





Achtenveertig





‘Je moeder voelt zich niet zo goed vandaag.’ Zuster Ingrid staat in de deuropening die de afdeling scheidt van het trappenhuis. Ze verspert de doorgang.

‘Dat maakt me niet uit,’ zeg ik.

‘Dat wil ik geloven, meisje, maar…’ Zuster Ingrid kijkt achter zich, de gang in.

Ik kijk met haar mee. Er is niets te zien, de gang is leeg.

Is mijn moeder ziek? Niet goed? Ligt ze op bed met de gordijnen dicht? Ik hoor haar niet.

Ik hoor helemaal niets.

Al de tijd dat ik mama in het instituut opzoek is ze nog nooit niet goed geweest. Weleens treurig of stil, en ook weleens een beetje boos. Maar nooit erger.

Zuster Ingrid zegt: ‘Mijn collega’s hebben erover geklaagd dat jij van mij via het trappenhuis naar de afdeling mag komen. Dit is eigenlijk alleen voor het personeel.’

‘Mag ik alsjeblieft even naar mijn moeder toe? Ik heb dat hele eind gefietst. Ik wil haar zo graag even zien.’

‘Dat begrijp ik.’ Zuster Ingrid raakt mijn arm aan. ‘Nou goed, meisje. Vooruit dan. Maar we houden het deze keer kort, oké?’



Mijn moeder zit bij het raam met haar handen in haar schoot gevouwen. Grauw middaglicht valt door de vitrage op haar magere postuur. Ze heeft een jurk aan van een harde stof en een druk V-motief op de voorzijde – ik ken die jurk niet, hij is haar ook te groot.

‘Waar is papa?’ vraagt ze.

Niet weer.

Ik kus haar niet, maar blijf op enige afstand staan. ‘Ik ben het, mam. Vera.’

Ze schudt zachtjes haar hoofd, alsof ze het niet eens is met wat ze daarbuiten door het raam van haar kamer ziet gebeuren. Ze beweegt steeds haar mond. Haar onderlip glijdt naar binnen en floept weer naar buiten.

Ik vind het een naar gezicht.

‘Nou? Waar is hij?’

‘Op de kazerne,’ antwoord ik. Dat lijkt me het beste.

‘Hij komt nooit. Alleen jij komt me bezoeken.’

‘Papa heeft het heel druk.’

Ze draait haar gezicht naar me toe en neemt me op met roodomrande ogen, grauwe schaduwen tekenen haar gezicht. Het haar van mijn moeder zit in een rommelige scheiding achter haar oren weggestopt en haar ogen zijn een beetje gaan hangen. Ze heeft zich niet opgemaakt.

Mijn moeder ziet er droevig uit. Droevig en moe.

Op – dat heb ik oma weleens horen zeggen: het mens is op.

‘Druk? Dat zal wel.’

‘Het is waar.’ Ik knik heel resoluut. Wie weet komt het ooit nog goed tussen papa en mama. Mijn ouders mogen geen ruzie krijgen door mijn schuld, omdat ik iets verkeerds heb gezegd of iets niet goed genoeg heb verwoord. Als mama naar papa vraagt, is mijn antwoord ontwijkend of positief – ik zeg in geen geval iets waaraan ze zich zou kunnen storen, of waarvan ze verdrietig zou kunnen worden.

Al lijkt me nog verdrietiger dan ze nu is niet mogelijk.

Ik voel de triestheid die bezit van haar heeft genomen lijfelijk aan. Die greep me meteen al bij binnenkomst in deze kamer, de hele ruimte is ervan doordrenkt, het zit in elk geluidje van de verwarmingsbuizen, elk kaal meubelstuk dat hier alleen maar functioneel staat te wezen, en in de geur van schoonmaakmiddel die alle andere luchtjes moet maskeren – maar dat onvoldoende doet.