Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(85)

By:Esther Verhoef


Maar die Lucien Reinders bestond niet meer. Alles was veranderd. Sinds toen. In die ene nacht was er cynisme in onze relatie geslopen, en in het kielzog daarvan nonchalance. Desinteresse. De seks-omdat-het-moet. Lucien was sindsdien nooit meer spontaan thuisgekomen om te lunchen en zijn telefoontjes naar mijn mobiel werden alsmaar korter en zakelijker.



WAAR BEN JE?

HOE LAAT BEN JE THUIS?

WAT ETEN WE?

IK BEN LATER VANDAAG.



En nu was er dan een nieuwe ontwikkeling: de preoccupatie met zijn telefoon. Of beter gezegd: degene met wie hij telefoneerde. Een zeker iemand.

Ik had hem een kind moeten geven. Ik had twee jaar terug dat verdomde sperma van hem in mijn binnenste moeten toelaten om daar in de glibberige, donkere diepte een eicel te bezwangeren.

Dan was nu alles anders geweest.

Hield Lucien eigenlijk nog van me? Of bleef hij alleen nog bij me uit medelijden? Of uit verantwoordelijkheidsgevoel?

‘Een man een man, een woord een woord.’

‘Wat ik begin, maak ik ook af.’

Luciens lijfspreuken. Ik sprak ze hardop uit tegen de muur van de studio. Trok met de nagel van mijn wijsvinger spiralen op het bureaublad, in het vocht van mijn eigen tranen.



WAS LUCIEN EEN NICO?

EN IK… EEN FRANCIEN?



Het begon een beetje schemerig te worden. Ik draaide de kachel lager, gooide rommeltjes van mijn bureaublad in de prullenbak en legde mijn spullen op kleine stapels.

Daarna logde ik in op Gmail.



ALKMAAR, GOLDEN TULIP.

IK CHECK IN OM 16.00U. KOM JIJ DAARNA? X





Vijfenveertig





Mijn rapporten zijn slechter geworden. Tijdens de lessen let ik niet meer op, dan schrijven we briefjes naar elkaar. Als ik een proefwerk heb en alle goede antwoorden weet, maak ik met opzet fouten. Zolang mijn punten niet boven een zeven uit komen en ik ook regelmatig onvoldoendes haal, blijf ik aan de veilige kant. Laatst had ik een drie voor Frans, het laagste cijfer van de hele klas. Iedereen draaide zijn hoofd naar me om, vol ontzag. Vette onvoldoendes zijn heel stoer. Nog stoerder is om je schouders erover op te halen, alsof het je helemaal niet boeit. Dus deed ik dat.

Ik heb ook nergens goede punten voor nodig, want ik ga hierna toch niet verder leren. Ik wil alleen maar zo snel mogelijk dat stomme diploma halen, zodat ik niet meer naar school hoef en kan gaan werken.

’s Avonds in bed denk ik vaak na over de toekomst. Dan denk ik aan wat mama tegen me heeft gezegd, dat morgen alles beter wordt. Ik weet echt wel dat ze daar niet letterlijk ‘morgen’ mee bedoelt, maar ‘later’ – als ik groot ben, volwassen. Dertig of zo.

Ik probeer me voor te stellen hoe mijn leven dan is. Ik hoop dat ik dan in een boerderijtje woon, op een rustige plek met gras en bomen eromheen in plaats van straten en lantaarnpalen. Ik droom er weleens van, net voordat ik in slaap val, van een plaats ver buiten de stad, waar je alleen nog het geluid van de wind en de vogels hoort, en geen roffelende voetstappen op de trap van de buren en het geschreeuw van stereo’s en gejank van brommers. Het mag heel klein zijn, oud en tochtig, met versleten kleden op de grond en ingericht met spulletjes die ik op de vuilstort heb gevonden. Daar ben ik pas nog geweest om meeuwen te fotograferen. Tussen de bergen afval liggen veel bruikbare dingen. Je hoeft ze alleen maar schoon te maken.

Dat heb ik laatst aan papa verteld toen we samen in de auto zaten, op weg naar een bijeenkomst voor modelbouwers – hij had liever niet dat ik meeging, want niemand neemt ooit zijn kinderen mee naar die bijeenkomsten, maar oma moest weg en hij wilde me ook niet de hele zondag alleen thuis laten zitten.

Zo’n huis als ik hem beschreef was niet te betalen, zei papa. Vrijstaande huizen buiten de stad met eigen grond eromheen zijn alleen weggelegd voor boeren en heel rijke mensen. ‘Het is mooi om te dromen,’ zei hij, ‘maar als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.’ Hij heeft ook gezegd dat je met alleen een mavodiploma geeneens een fatsoenlijke baan kunt krijgen, en dat ik doorstuderen al helemaal op m’n buik kan schrijven met die matige cijfers waarmee ik de laatste tijd thuiskom. Dat ik nog van geluk mag spreken als ik word aangenomen bij de Basismarkt, als caissière of vakkenvulster. ‘Ze betalen je daar een hongerloontje,’ zei hij. ‘En dan eindig je in een flatje op de Weteringweg.’

Daar ben ik van geschrokken. Ik wil niet in de Basismarkt werken, het is daar vreselijk lawaaierig en koud, met harde muziek en schreeuwende kinderen en fel licht. En ik wil al helemaal niet op de Weteringweg wonen. Daar wonen Jolanda en Irene en hun families, in die straat is toen ook die brand gesticht waarbij een heleboel konijnen waren doodgegaan.

Ik wil weg. Weg van de Irenes en Jolanda’s, weg uit deze stad.

Misschien kan ik mama ook meenemen, als het me gaat lukken, samen met zuster Ingrid, dan kan zij voor mama zorgen en dan hoeft mama niet steeds in de recreatieruimte tussen de gekken te zitten. Dan kan ze de hele dag gewoon lekker tekenen en naar buiten gaan wanneer ze maar wil. En dan nemen we samen een nieuwe hond. En een vijver, want we houden van vissen, mama en ik.