Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(84)

By:Esther Verhoef


Ik val niet meer op.

Ik hoor erbij.





44





‘In verband met het weer is de productie opgeschoven.’

Ik keek uit het stalraam. Er dwarrelden sneeuwvlokken op het erf neer. Samengeklonterde donzige kussentjes van ijskristallen die begonnen te smelten zodra ze het grind raakten. Ik had het weerbericht op de voet gevolgd. Het zou nog wel even blijven sneeuwen, maar met een temperatuur die overdag ruim boven het vriespunt lag, was er niets te vrezen. Bovendien werden er voor morgenmiddag opklaringen verwacht. ‘Dat beetje sneeuw is morgen wel weer weg,’ zei ik. ‘Het gaat –’

‘We hebben vanochtend overleg gehad en besloten om een andere productie voorrang te geven. De reportage van die schapenhoeder is naar een later tijdstip verschoven.’

‘Naar wanneer precies?’

‘Dat is nog niet bekend. Maart of april.’ Ze pauzeerde even. ‘Sorry, Vera. Ik vind het ook vervelend om zo kort van tevoren af te moeten bellen.’

‘Geeft niet,’ zei ik snel. ‘In maart worden de foto’s veel mooier. Dan zijn er ook lammetjes.’

‘Leuk,’ klonk het door de telefoon, maar iets in die stem zei me dat ik er niet te veel op moest rekenen dat ik in maart lammetjes zou fotograferen. In elk geval niet voor Country Living.

Ik drukte de verbinding weg en logde in op Gmail.

Geen nieuwe mails van Nico. Goddank.

Ik typte een bericht:



TEXEL GAAT NIET DOOR.

MORGEN ELDERS?



Gisteren was Lucien om halfelf thuisgekomen. Hij was in een vrolijke bui geweest en had duidelijk een paar biertjes op. Ik dacht vaag sigarettenrook bij hem te ruiken. Hij had nog een fles bier uit de koelkast gehaald en die op de bank voor de tv zitten opdrinken. Naar de tv keek hij niet, hij was vooral bezig geweest met zijn telefoon.

Ik had geprobeerd me te concentreren op de documentaire op tv.

Om kwart over elf was Lucien naar bed gegaan. Ik volgde ruim een uur later.



Mensen die ons pas kenden zouden alleen de huidige, erbarmelijke staat van ons huwelijk zien en zich afvragen wat deze twee mensen, totaal verschillend en naast elkaar levend, in hemelsnaam twintig jaar lang met elkaar hadden gedeeld. Maar de werkelijkheid was dat het overgrote deel van ons huwelijk heel mooi, bevredigend en liefdevol was geweest.

In een periode waarin ik vrijwel niemand meer durfde te vertrouwen, wist Lucien me te overtuigen van zijn goede bedoelingen. Rechtstreeks uit mijn ouderlijk huis was ik zijn tweekapper in gevlucht – zijn schoonmaakbedrijf draaide toen al op volle toeren. In de jaren daarna had hij zijn bedrijf verder uitgebreid en zijn vrije tijd in mij en in onze relatie gestoken. Als anderen na het werk in de stad nog even wat gingen drinken, kwam hij naar huis. Meer wensen had Lucien niet: hij was eerder huiselijk dan avontuurlijk en dit was het leven dat hij wilde leiden. We gingen samen op vakantie, samen uit eten, we deden alles samen. Hij had een schaduwkant, zoals iedereen, maar de overspannen wijze waarop hij met zijn vader omging vond ik in het begin alleen maar interessant. Geruststellend misschien ook. Het maakte hem menselijk.

Ik was door de jaren heen niet altijd even stabiel geweest – ik had periodes gekend waarin ik amper kon werken en mezelf de hele dag in huis had opgesloten, ondergedompeld in mijn eigen sombere gedachtewereld. Drie keer had ik een psycholoog geraadpleegd, maar net als in mijn tienertijd had ik het steeds na twee of drie sessies voor gezien gehouden. Ik vertrouwde ze niet, de zielenknijpers. Ik wilde hun niet vertellen wat er in me omging. Zodra je woorden uitsprak, lagen ze op straat, dan had je ze te grabbel gegooid. Daarmee overhandigde je ze als het ware aan de toehoorder, die ermee kon doen wat hem of haar goeddunkte. Opschrijven in een dossier of in een boek, doorbrieven aan een verzekeringsmaatschappij en de huisarts, of als anekdote vertellen op een verjaardag of tijdens een lezing op een of andere psychologenbijeenkomst.

Van mij hoorden ze niets. Ik zou er geen traan laten, op die divan. Ik hield alles binnen. Het ging niemand wat aan. Lucien wist wat ik had meegemaakt, dat was genoeg. Daar moest het bij blijven. Hij kon er goed mee omgaan. In moeilijke periodes belde hij me op vanaf zijn werk of kwam hij onaangekondigd thuis lunchen. Hij vrolijkte me op, knuffelde me tot ik duizelig werd en hield me op tijd een spiegel voor. De manier waarop hij zich over me ontfermde neigde soms naar vaderlijk gedrag, dat ik me graag liet aanleunen. Ik was dol op Lucien, moedigde hem aan met de dankbare, vochtige ogen van een hulpeloos wicht. Hij bouwde met zorg een glazen huis om me heen zodat ik vrijuit naar buiten kon kijken, kon zien wat er in de wereld gebeurde en er lering uit kon trekken, zonder dat de stormen die daarbuiten woedden me konden raken. Lucien Reinders had niet alleen de beschutting geleverd, maar ook kruiwagens vol stevige voedingsbodem waarin ik kon wortelen. En groeien.